Neerlandés

Sinónimos detallados de omwerken en neerlandés

omwerken:

omwerken verbo (werk om, werkt om, werkte om, werkten om, omgewerkt)

  1. omwerken
    modificeren; veranderen; wijzigen; herzien; amenderen; omwerken
    • modificeren verbo (modificeer, modificeert, modificeerde, modificeerden, gemodificeerd)
    • veranderen verbo (verander, verandert, veranderde, veranderden, veranderd)
    • wijzigen verbo (wijzig, wijzigt, wijzigde, wijzigden, gewijzigd)
    • herzien verbo (herzie, herziet, herzag, herzagen, herzien)
    • amenderen verbo (amendeer, amendeert, amendeerde, amendeerden, geamendeerd)
    • omwerken verbo (werk om, werkt om, werkte om, werkten om, omgewerkt)
  2. omwerken
    omspitten; omploegen; omwerken; spitten; ploegen; omgraven
    • omspitten verbo (spit om, spitte om, spitten om, omgespit)
    • omploegen verbo (ploeg om, ploegt om, ploegde om, ploegden om, omgeploegd)
    • omwerken verbo (werk om, werkt om, werkte om, werkten om, omgewerkt)
    • spitten verbo (spit, spitte, spitten, gespit)
    • ploegen verbo (ploeg, ploegt, ploegde, ploegden, geploegd)
    • omgraven verbo

Conjugaciones de omwerken:

o.t.t.
  1. werk om
  2. werkt om
  3. werkt om
  4. werken om
  5. werken om
  6. werken om
o.v.t.
  1. werkte om
  2. werkte om
  3. werkte om
  4. werkten om
  5. werkten om
  6. werkten om
v.t.t.
  1. heb omgewerkt
  2. hebt omgewerkt
  3. heeft omgewerkt
  4. hebben omgewerkt
  5. hebben omgewerkt
  6. hebben omgewerkt
v.v.t.
  1. had omgewerkt
  2. had omgewerkt
  3. had omgewerkt
  4. hadden omgewerkt
  5. hadden omgewerkt
  6. hadden omgewerkt
o.t.t.t.
  1. zal omwerken
  2. zult omwerken
  3. zal omwerken
  4. zullen omwerken
  5. zullen omwerken
  6. zullen omwerken
o.v.t.t.
  1. zou omwerken
  2. zou omwerken
  3. zou omwerken
  4. zouden omwerken
  5. zouden omwerken
  6. zouden omwerken
en verder
  1. is omgewerkt
  2. zijn omgewerkt
diversen
  1. werk om!
  2. werkt om!
  3. omgewerkt
  4. omwerkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze