Neerlandés

Sinónimos detallados de onderbreken en neerlandés

onderbreken:

onderbreken verbo (onderbreek, onderbreekt, onderbrak, onderbraken, onderbroken)

  1. onderbreken
    onderbreken; interrumperen; in de rede vallen
    • onderbreken verbo (onderbreek, onderbreekt, onderbrak, onderbraken, onderbroken)
    • interrumperen verbo (interrumpeer, interrumpeert, interrumpeerde, interrumpeerden, geïnterrumpeerd)
    • in de rede vallen verbo (val in de rede, valt in de rede, viel in de rede, vielen in de rede, in de rede gevallen)
  2. onderbreken
    onderbreken; doen ophouden; afbreken
    • onderbreken verbo (onderbreek, onderbreekt, onderbrak, onderbraken, onderbroken)
    • afbreken verbo (breek af, breekt af, brak af, braken af, afgebroken)
  3. onderbreken
    onderbreken
    • onderbreken verbo (onderbreek, onderbreekt, onderbrak, onderbraken, onderbroken)

Conjugaciones de onderbreken:

o.t.t.
  1. onderbreek
  2. onderbreekt
  3. onderbreekt
  4. onderbreken
  5. onderbreken
  6. onderbreken
o.v.t.
  1. onderbrak
  2. onderbrak
  3. onderbrak
  4. onderbraken
  5. onderbraken
  6. onderbraken
v.t.t.
  1. heb onderbroken
  2. hebt onderbroken
  3. heeft onderbroken
  4. hebben onderbroken
  5. hebben onderbroken
  6. hebben onderbroken
v.v.t.
  1. had onderbroken
  2. had onderbroken
  3. had onderbroken
  4. hadden onderbroken
  5. hadden onderbroken
  6. hadden onderbroken
o.t.t.t.
  1. zal onderbreken
  2. zult onderbreken
  3. zal onderbreken
  4. zullen onderbreken
  5. zullen onderbreken
  6. zullen onderbreken
o.v.t.t.
  1. zou onderbreken
  2. zou onderbreken
  3. zou onderbreken
  4. zouden onderbreken
  5. zouden onderbreken
  6. zouden onderbreken
en verder
  1. ben onderbroken
  2. bent onderbroken
  3. is onderbroken
  4. zijn onderbroken
  5. zijn onderbroken
  6. zijn onderbroken
diversen
  1. onderbreek!
  2. onderbreekt!
  3. onderbroken
  4. onderbrekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

onderbreken [znw.] sustantivo

  1. onderbreken
    de onderbreking; onderbreken; verbreken