Neerlandés

Sinónimos detallados de onderuitgaan en neerlandés

onderuitgaan:

onderuitgaan verbo (ga onderuit, gaat onderuit, ging onderuit, gingen onderuit, onderuit gegaan)

  1. onderuitgaan
    uitschuiven; slippen; uitglibberen; onderuitgaan; uitglijden; wegschieten; uitschieten
  2. onderuitgaan
    vallen; op zijn bek gaan; ten val komen; onderuitgaan
    • vallen verbo (val, valt, viel, vielen, gevallen)
    • ten val komen verbo (kom ten val, komt ten val, kwam ten val, kwamen ten val, ten val gekomen)
    • onderuitgaan verbo (ga onderuit, gaat onderuit, ging onderuit, gingen onderuit, onderuit gegaan)

Conjugaciones de onderuitgaan:

o.t.t.
  1. ga onderuit
  2. gaat onderuit
  3. gaat onderuit
  4. gaan onderuit
  5. gaan onderuit
  6. gaan onderuit
o.v.t.
  1. ging onderuit
  2. ging onderuit
  3. ging onderuit
  4. gingen onderuit
  5. gingen onderuit
  6. gingen onderuit
v.t.t.
  1. ben onderuit gegaan
  2. bent onderuit gegaan
  3. is onderuit gegaan
  4. zijn onderuit gegaan
  5. zijn onderuit gegaan
  6. zijn onderuit gegaan
v.v.t.
  1. was onderuit gegaan
  2. was onderuit gegaan
  3. was onderuit gegaan
  4. waren onderuit gegaan
  5. waren onderuit gegaan
  6. waren onderuit gegaan
o.t.t.t.
  1. zal onderuitgaan
  2. zult onderuitgaan
  3. zal onderuitgaan
  4. zullen onderuitgaan
  5. zullen onderuitgaan
  6. zullen onderuitgaan
o.v.t.t.
  1. zou onderuitgaan
  2. zou onderuitgaan
  3. zou onderuitgaan
  4. zouden onderuitgaan
  5. zouden onderuitgaan
  6. zouden onderuitgaan
diversen
  1. ga onderuit!
  2. gaat onderuit!
  3. onderuit gegaan
  4. onderuit gaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

onderuitgaan [znw.] sustantivo

  1. onderuitgaan
    onderuitgaan