Neerlandés

Sinónimos detallados de ontspruiten en neerlandés

ontspruiten:

ontspruiten verbo (ontspruit, ontsproot, ontsproten, ontsproten)

  1. ontspruiten
    voortkomen; afstammen; afkomstig zijn; stammen; ontspruiten; spruiten
    • voortkomen verbo (kom voort, komt voort, kwam voort, kwamen voort, voortgekomen)
    • afstammen verbo (stam af, stamt af, stamde af, stamden af, afgestamd)
    • afkomstig zijn verbo (ben afkomstig, bent afkomstig, is afkomstig, was afkomstig, waren afkomstig, afkomstig geweest)
    • stammen verbo (stam, stamt, stamde, stamden, gestamd)
    • ontspruiten verbo (ontspruit, ontsproot, ontsproten, ontsproten)
    • spruiten verbo (spruit, sproot, sproten, gesproten)
  2. ontspruiten
    uitkomen; voortkomen uit; ontspringen; ontstaan uit; uitbotten; uitlopen; ontspruiten
    • uitkomen verbo (kom uit, komt uit, kwam uit, kwamen uit, uitgekomen)
    • ontspringen verbo (ontspring, ontspringt, ontsprong, ontsprongen, ontsprongen)
    • ontstaan uit verbo (ontsta uit, ontstaat uit, ontstond uit, ontstonden uit, ontstaan uit)
    • uitbotten verbo (bot uit, botte uit, botten uit, uitgebot)
    • uitlopen verbo (loop uit, loopt uit, liep uit, liepen uit, uitgelopen)
    • ontspruiten verbo (ontspruit, ontsproot, ontsproten, ontsproten)

Conjugaciones de ontspruiten:

o.t.t.
  1. ontspruit
  2. ontspruit
  3. ontspruit
  4. ontspruiten
  5. ontspruiten
  6. ontspruiten
o.v.t.
  1. ontsproot
  2. ontsproot
  3. ontsproot
  4. ontsproten
  5. ontsproten
  6. ontsproten
v.t.t.
  1. ben ontsproten
  2. bent ontsproten
  3. is ontsproten
  4. zijn ontsproten
  5. zijn ontsproten
  6. zijn ontsproten
v.v.t.
  1. was ontsproten
  2. was ontsproten
  3. was ontsproten
  4. waren ontsproten
  5. waren ontsproten
  6. waren ontsproten
o.t.t.t.
  1. zal ontspruiten
  2. zult ontspruiten
  3. zal ontspruiten
  4. zullen ontspruiten
  5. zullen ontspruiten
  6. zullen ontspruiten
o.v.t.t.
  1. zou ontspruiten
  2. zou ontspruiten
  3. zou ontspruiten
  4. zouden ontspruiten
  5. zouden ontspruiten
  6. zouden ontspruiten
diversen
  1. ontspruit!
  2. ontspruit!
  3. ontsproten
  4. ontspruitend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze