Resumen
Sinónimos en neerlandés:   más información...
  1. opdonderen:


Neerlandés

Sinónimos detallados de opdonderen en neerlandés

opdonderen:

opdonderen verbo (donder op, dondert op, donderde op, donderden op, opgedonderd)

  1. opdonderen
    opdonderen; opkrassen; inrukken; oplazeren; ophoepelen
    • opdonderen verbo (donder op, dondert op, donderde op, donderden op, opgedonderd)
    • opkrassen verbo (kras op, krast op, kraste op, krasten op, opgekrast)
    • inrukken verbo (ruk in, rukt in, rukte in, rukten in, ingerukt)
    • oplazeren verbo (lazer op, lazert op, lazerde op, lazerden op, opgelazerd)
    • ophoepelen verbo (hoepel op, hoepelt op, hoepelde op, hoepelden op, opgehoepeld)

Conjugaciones de opdonderen:

o.t.t.
  1. donder op
  2. dondert op
  3. dondert op
  4. donderen op
  5. donderen op
  6. donderen op
o.v.t.
  1. donderde op
  2. donderde op
  3. donderde op
  4. donderden op
  5. donderden op
  6. donderden op
v.t.t.
  1. ben opgedonderd
  2. bent opgedonderd
  3. is opgedonderd
  4. zijn opgedonderd
  5. zijn opgedonderd
  6. zijn opgedonderd
v.v.t.
  1. was opgedonderd
  2. was opgedonderd
  3. was opgedonderd
  4. waren opgedonderd
  5. waren opgedonderd
  6. waren opgedonderd
o.t.t.t.
  1. zal opdonderen
  2. zult opdonderen
  3. zal opdonderen
  4. zullen opdonderen
  5. zullen opdonderen
  6. zullen opdonderen
o.v.t.t.
  1. zou opdonderen
  2. zou opdonderen
  3. zou opdonderen
  4. zouden opdonderen
  5. zouden opdonderen
  6. zouden opdonderen
diversen
  1. donder op!
  2. dondert op!
  3. opgedonderd
  4. opdonderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze