Neerlandés

Sinónimos detallados de optuigen en neerlandés

optuigen:

optuigen verbo (tuig op, tuigt op, tuigde op, tuigden op, opgetuigd)

  1. optuigen
    verfraaien; opsmukken; zich mooi maken; verluchten; optuigen; opsieren; opschikken; tooien
    • verfraaien verbo (verfraai, verfraait, verfraaide, verfraaiden, verfraaid)
    • opsmukken verbo (smuk op, smukt op, smukte op, smukten op, opgesmukt)
    • verluchten verbo (verlucht, verluchtte, verluchtten, verlucht)
    • optuigen verbo (tuig op, tuigt op, tuigde op, tuigden op, opgetuigd)
    • opsieren verbo (sier op, siert op, sierde op, sierden op, opgesierd)
    • opschikken verbo (schik op, schikt op, schikte op, schikten op, opgeschikt)
    • tooien verbo (tooi, tooit, tooide, tooiden, getooid)

Conjugaciones de optuigen:

o.t.t.
  1. tuig op
  2. tuigt op
  3. tuigt op
  4. tuigen op
  5. tuigen op
  6. tuigen op
o.v.t.
  1. tuigde op
  2. tuigde op
  3. tuigde op
  4. tuigden op
  5. tuigden op
  6. tuigden op
v.t.t.
  1. heb opgetuigd
  2. hebt opgetuigd
  3. heeft opgetuigd
  4. hebben opgetuigd
  5. hebben opgetuigd
  6. hebben opgetuigd
v.v.t.
  1. had opgetuigd
  2. had opgetuigd
  3. had opgetuigd
  4. hadden opgetuigd
  5. hadden opgetuigd
  6. hadden opgetuigd
o.t.t.t.
  1. zal optuigen
  2. zult optuigen
  3. zal optuigen
  4. zullen optuigen
  5. zullen optuigen
  6. zullen optuigen
o.v.t.t.
  1. zou optuigen
  2. zou optuigen
  3. zou optuigen
  4. zouden optuigen
  5. zouden optuigen
  6. zouden optuigen
en verder
  1. ben opgetuigd
  2. bent opgetuigd
  3. is opgetuigd
  4. zijn opgetuigd
  5. zijn opgetuigd
  6. zijn opgetuigd
diversen
  1. tuig op!
  2. tuigt op!
  3. opgetuigd
  4. optuigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

optuigen [znw.] sustantivo

  1. optuigen
    versieren; optuigen