Neerlandés

Sinónimos detallados de overlijden en neerlandés

overlijden:

overlijden verbo (overlijd, overlijdt, overleed, overleden, overleden)

  1. overlijden
    overlijden; sterven; vallen; doodgaan; bezwijken; omkomen; sneuvelen; heengaan; wegvallen; inslapen
    • overlijden verbo (overlijd, overlijdt, overleed, overleden, overleden)
    • sterven verbo (sterf, sterft, stierf, stierven, gestorven)
    • vallen verbo (val, valt, viel, vielen, gevallen)
    • doodgaan verbo (ga dood, gaat dood, ging dood, gingen dood, doodgegaan)
    • bezwijken verbo (bezwijk, bezwijkt, bezweek, bezweken, bezweken)
    • omkomen verbo (kom om, komt om, kwam om, kwamen om, omgekomen)
    • sneuvelen verbo (sneuvel, sneuvelt, sneuvelde, sneuvelden, gesneuveld)
    • heengaan verbo (ga heen, gaat heen, ging heen, gingen heen, heengegaan)
    • wegvallen verbo (val weg, valt weg, viel weg, vielen weg, weggevallen)
    • inslapen verbo (slaap in, slaapt in, sliep in, sliepen in, ingeslapen)
  2. overlijden
    overlijden; sterven; doodgaan; kapotgaan; omkomen
    • overlijden verbo (overlijd, overlijdt, overleed, overleden, overleden)
    • sterven verbo (sterf, sterft, stierf, stierven, gestorven)
    • doodgaan verbo (ga dood, gaat dood, ging dood, gingen dood, doodgegaan)
    • kapotgaan verbo (ga kapot, gaat kapot, ging kapot, gingen kapot, kapot gegaan)
    • omkomen verbo (kom om, komt om, kwam om, kwamen om, omgekomen)
  3. overlijden
    – doodgaan 1
    overlijden; sterven
    – doodgaan 1
    • overlijden verbo (overlijd, overlijdt, overleed, overleden, overleden)
      • zijn vader is vorig jaar overleden1
    • sterven verbo (sterf, sterft, stierf, stierven, gestorven)
      • het konijn van Sandra is gestorven1
    doodgaan; heengaan; inslapen; ontslapen; verscheiden
    • doodgaan verbo (ga dood, gaat dood, ging dood, gingen dood, doodgegaan)
    • heengaan verbo (ga heen, gaat heen, ging heen, gingen heen, heengegaan)
    • inslapen verbo (slaap in, slaapt in, sliep in, sliepen in, ingeslapen)
    • ontslapen verbo (ontslaap, ontslaapt, ontsliep, ontsliepen, ontslapen)
    • verscheiden verbo (verscheid, verscheidt, verscheidde, verscheidden, verscheiden)
  4. overlijden
    – doodgaan 1
    sterven; overlijden
    – doodgaan 1
    • sterven verbo (sterf, sterft, stierf, stierven, gestorven)
      • het konijn van Sandra is gestorven1
    • overlijden verbo (overlijd, overlijdt, overleed, overleden, overleden)
      • zijn vader is vorig jaar overleden1

Conjugaciones de overlijden:

o.t.t.
  1. overlijd
  2. overlijdt
  3. overlijdt
  4. overlijden
  5. overlijden
  6. overlijden
o.v.t.
  1. overleed
  2. overleed
  3. overleed
  4. overleden
  5. overleden
  6. overleden
v.t.t.
  1. ben overleden
  2. bent overleden
  3. is overleden
  4. zijn overleden
  5. zijn overleden
  6. zijn overleden
v.v.t.
  1. was overleden
  2. was overleden
  3. was overleden
  4. waren overleden
  5. waren overleden
  6. waren overleden
o.t.t.t.
  1. zal overlijden
  2. zult overlijden
  3. zal overlijden
  4. zullen overlijden
  5. zullen overlijden
  6. zullen overlijden
o.v.t.t.
  1. zou overlijden
  2. zou overlijden
  3. zou overlijden
  4. zouden overlijden
  5. zouden overlijden
  6. zouden overlijden
diversen
  1. overlijd!
  2. overlijdt!
  3. overleden
  4. overlijdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

overlijden [het ~] sustantivo

  1. het overlijden
    het verscheiden; het overlijden; de dood

Palabras relacionadas con "overlijden":

  • overlijdens

Sinónimos alternativos de "overlijden":


Definiciones relacionadas de "overlijden":

  1. doodgaan1
    • zijn vader is vorig jaar overleden1

Sinónimos relacionados de overlijden