Neerlandés

Sinónimos detallados de partner en neerlandés

partner:

partner [de ~ (m)] sustantivo

  1. de partner
    de gezel; de maat; de partner
    • gezel [de ~ (m)] sustantivo
    • maat [de ~ (m)] sustantivo
    • partner [de ~ (m)] sustantivo
  2. de partner
    de partner; de gezellin
  3. de partner
    de echtgenoot; de partner; de eega; de levensgezel; de levenspartner; de man
  4. de partner
    de levenspartner; de partner; de levensgezel
  5. de partner
    de medestrijder; de partner; de bondgenoot; de medestander
  6. de partner
    de partner; de vennoot; de compagnon; de zakenpartner; de deelgenoot; medefirmant

partner [de ~ (m)] sustantivo

  1. de partner
    – met wie je samenleeft of getrouwd bent 1
    de partner
    – met wie je samenleeft of getrouwd bent 1
    • partner [de ~ (m)] sustantivo
      • uw partner is ook welkom op het feest1
  2. de partner
    – met wie je samenwerkt 1
    de partner
    – met wie je samenwerkt 1
    • partner [de ~ (m)] sustantivo
      • ik zoek een partner om een zaak te beginnen1

partner

  1. partner

Palabras relacionadas con "partner":

  • partners

Definiciones relacionadas de "partner":

  1. met wie je samenleeft of getrouwd bent1
    • uw partner is ook welkom op het feest1
  2. met wie je samenwerkt1
    • ik zoek een partner om een zaak te beginnen1