Resumen
Sinónimos en neerlandés:   más información...
  1. passagiers:
  2. passagier:


Neerlandés

Sinónimos detallados de passagiers en neerlandés

passagiers:

passagiers [de ~] sustantivo, plural

  1. de passagiers
    de passagiers; de inzittenden

Palabras relacionadas con "passagiers":


passagier:

passagier [de ~ (m)] sustantivo

  1. de passagier
    – reiziger die meerijdt 1
    de reiziger
    – iemand die een tocht maakt 1
    • reiziger [de ~ (m)] sustantivo
      • de reiziger kwam laat in het hotel aan1
    de inzittende
    de passagier
    – reiziger die meerijdt 1
    • passagier [de ~ (m)] sustantivo
      • ik kan drie passagiers meenemen in deze auto1
  2. de passagier
    – reiziger die meerijdt 1
    de passagier
    – reiziger die meerijdt 1
    • passagier [de ~ (m)] sustantivo
      • ik kan drie passagiers meenemen in deze auto1
  3. de passagier
    de passagier

Palabras relacionadas con "passagier":


Definiciones relacionadas de "passagier":

  1. reiziger die meerijdt1
    • ik kan drie passagiers meenemen in deze auto1