Inicio ->Diccionarios ->neerlandés/neerlandés ->Traducir pauzeren

Sinónimos de "pauzeren" en neerlandés

Resumen
Sinónimos en neerlandés:   más información...
  1. pauzeren:

Neerlandés

Sinónimos detallados de pauzeren en neerlandés

pauzeren:

pauzeren verbo (pauzeer, pauzeert, pauzeerde, pauzeerden, gepauzeerd)

  1. pauzeren
    pauzeren
    • pauzeren verbo (pauzeer, pauzeert, pauzeerde, pauzeerden, gepauzeerd)

Conjugaciones de pauzeren:

o.t.t.
  1. pauzeer
  2. pauzeert
  3. pauzeert
  4. pauzerend
  5. pauzerend
  6. pauzerend
o.v.t.
  1. pauzeerde
  2. pauzeerde
  3. pauzeerde
  4. pauzeerden
  5. pauzeerden
  6. pauzeerden
v.t.t.
  1. heb gepauzeerd
  2. hebt gepauzeerd
  3. heeft gepauzeerd
  4. hebben gepauzeerd
  5. hebben gepauzeerd
  6. hebben gepauzeerd
v.v.t.
  1. had gepauzeerd
  2. had gepauzeerd
  3. had gepauzeerd
  4. hadden gepauzeerd
  5. hadden gepauzeerd
  6. hadden gepauzeerd
o.t.t.t.
  1. zal pauzeren
  2. zult pauzeren
  3. zal pauzeren
  4. zullen pauzeren
  5. zullen pauzeren
  6. zullen pauzeren
o.v.t.t.
  1. zou pauzeren
  2. zou pauzeren
  3. zou pauzeren
  4. zouden pauzeren
  5. zouden pauzeren
  6. zouden pauzeren
en verder
  3. is gepauzeerd
  6. zijn gepauzeerd
diversen
  1. pauzeer!
  2. pauzeert!
  5. gepauzeerd
  6. pauzerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze







Tu diccionario de traducción gratuito, rápido y sencillo

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Página generada en 0.0122 segundos
Página mostrada en 1.0 segundos