Neerlandés

Sinónimos detallados de pees en neerlandés

pees:

pees [de ~] sustantivo, plural

  1. de pees
    de zeen; de pees
    • zeen [de ~] sustantivo
    • pees [de ~] sustantivo, plural

Palabras relacionadas con "pees":


pezen:

pezen verbo (pees, peest, peesde, peesden, gepeesd)

  1. pezen
    hard rennen; pezen; sprinten; hollen; draven
    • hard rennen verbo
    • pezen verbo (pees, peest, peesde, peesden, gepeesd)
    • sprinten verbo (sprint, sprintte, sprintten, gesprint)
    • hollen verbo (hol, holt, holde, holden, gehold)
    • draven verbo (draaf, draaft, draafde, draafden, gedraafd)
  2. pezen
    half dood werken; afbeulen; kapotwerken; een ongeluk werken; hard werken; pezen; sloven; buffelen; aanpoten
    • afbeulen verbo (beul af, beult af, beulde af, beulden af, afgebeuld)
    • kapotwerken verbo (werk kapot, werkt kapot, werkte kapot, werkten kapot, kapot gewerkt)
    • hard werken verbo (werk hard, werkt hard, werkte hard, werkten hard, hard gewerkt)
    • pezen verbo (pees, peest, peesde, peesden, gepeesd)
    • sloven verbo (sloof, slooft, sloofte, slooften, geslooft)
    • buffelen verbo (buffel, buffelt, buffelde, buffelden, gebuffeld)
    • aanpoten verbo (poot aan, pootte aan, pootten aan, aangepoot)

Conjugaciones de pezen:

o.t.t.
  1. pees
  2. peest
  3. peest
  4. pezen
  5. pezen
  6. pezen
o.v.t.
  1. peesde
  2. peesde
  3. peesde
  4. peesden
  5. peesden
  6. peesden
v.t.t.
  1. heb gepeesd
  2. hebt gepeesd
  3. heeft gepeesd
  4. hebben gepeesd
  5. hebben gepeesd
  6. hebben gepeesd
v.v.t.
  1. had gepeesd
  2. had gepeesd
  3. had gepeesd
  4. hadden gepeesd
  5. hadden gepeesd
  6. hadden gepeesd
o.t.t.t.
  1. zal pezen
  2. zult pezen
  3. zal pezen
  4. zullen pezen
  5. zullen pezen
  6. zullen pezen
o.v.t.t.
  1. zou pezen
  2. zou pezen
  3. zou pezen
  4. zouden pezen
  5. zouden pezen
  6. zouden pezen
diversen
  1. pees!
  2. peest!
  3. gepeesd
  4. pezend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Palabras relacionadas con "pezen":