Neerlandés

Sinónimos detallados de pluk en neerlandés

pluk:

pluk [de ~ (m)] sustantivo

  1. de pluk
    de oogst; opbrengst van gewas; de pluk; de wijnoogst
  2. de pluk
    de oogst; de wijnoogst; de druivenoogst; de pluk
  3. de pluk
    de oogst; de pluk; de wijnoogst

Palabras relacionadas con "pluk":


pluk forma de plukken:

plukken verbo (pluk, plukt, plukte, plukten, geplukt)

  1. plukken
    plukken; afplukken
    • plukken verbo (pluk, plukt, plukte, plukten, geplukt)
    • afplukken verbo (pluk af, plukt af, plukte af, plukten af, afgeplukt)
  2. plukken
    oogsten; plukken; binnen halen
  3. plukken
    verzamelen; oogsten; plukken
    • verzamelen verbo (verzamel, verzamelt, verzamelde, verzamelden, verzameld)
    • oogsten verbo (oogst, oogstte, oogstten, geoogst)
    • plukken verbo (pluk, plukt, plukte, plukten, geplukt)

Conjugaciones de plukken:

o.t.t.
  1. pluk
  2. plukt
  3. plukt
  4. plukken
  5. plukken
  6. plukken
o.v.t.
  1. plukte
  2. plukte
  3. plukte
  4. plukten
  5. plukten
  6. plukten
v.t.t.
  1. heb geplukt
  2. hebt geplukt
  3. heeft geplukt
  4. hebben geplukt
  5. hebben geplukt
  6. hebben geplukt
v.v.t.
  1. had geplukt
  2. had geplukt
  3. had geplukt
  4. hadden geplukt
  5. hadden geplukt
  6. hadden geplukt
o.t.t.t.
  1. zal plukken
  2. zult plukken
  3. zal plukken
  4. zullen plukken
  5. zullen plukken
  6. zullen plukken
o.v.t.t.
  1. zou plukken
  2. zou plukken
  3. zou plukken
  4. zouden plukken
  5. zouden plukken
  6. zouden plukken
en verder
  1. is geplukt
  2. zijn geplukt
diversen
  1. pluk!
  2. plukt!
  3. geplukt
  4. plukkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Palabras relacionadas con "plukken":


Sinónimos relacionados de pluk