Resumen
Sinónimos en neerlandés:   más información...
  1. puffen:
  2. puf:


Neerlandés

Sinónimos detallados de puffen en neerlandés

puffen:

puffen verbo (puf, puft, pufte, puften, gepuft)

  1. puffen
    hijgen; blazen; puffen
    • hijgen verbo (hijg, hijgt, hijgde, hijgden, gehijgd)
    • blazen verbo (blaas, blaast, blies, bliezen, geblazen)
    • puffen verbo (puf, puft, pufte, puften, gepuft)

Conjugaciones de puffen:

o.t.t.
  1. puf
  2. puft
  3. puft
  4. puffen
  5. puffen
  6. puffen
o.v.t.
  1. pufte
  2. pufte
  3. pufte
  4. puften
  5. puften
  6. puften
v.t.t.
  1. heb gepuft
  2. hebt gepuft
  3. heeft gepuft
  4. hebben gepuft
  5. hebben gepuft
  6. hebben gepuft
v.v.t.
  1. had gepuft
  2. had gepuft
  3. had gepuft
  4. hadden gepuft
  5. hadden gepuft
  6. hadden gepuft
o.t.t.t.
  1. zal puffen
  2. zult puffen
  3. zal puffen
  4. zullen puffen
  5. zullen puffen
  6. zullen puffen
o.v.t.t.
  1. zou puffen
  2. zou puffen
  3. zou puffen
  4. zouden puffen
  5. zouden puffen
  6. zouden puffen
diversen
  1. puf!
  2. puft!
  3. gepuft
  4. puffend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Palabras relacionadas con "puffen":


puffen forma de puf:

puf [de ~] sustantivo

  1. de puf
    momentum; de esprit; de energie; de daadkracht; de werklust; de kracht; de puf; de aandrift; de fut

Palabras relacionadas con "puf":