Resumen


Neerlandés

Sinónimos detallados de rem en neerlandés

rem:

rem [de ~] sustantivo

  1. de rem
    de rem
    • rem [de ~] sustantivo
  2. de rem
    – onderdeel om voertuig langzamer te laten lopen 1
    de rem
    – onderdeel om voertuig langzamer te laten lopen 1
    • rem [de ~] sustantivo
      • je moet op de rem trappen als je de bocht om gaat1

Palabras relacionadas con "rem":


Definiciones relacionadas de "rem":

  1. onderdeel om voertuig langzamer te laten lopen1
    • je moet op de rem trappen als je de bocht om gaat1

rem forma de remmen:

remmen verbo (rem, remt, remde, remden, geremd)

  1. remmen
    stoppen; remmen; afremmen
    • stoppen verbo (stop, stopt, stopte, stopten, gestopt)
    • remmen verbo (rem, remt, remde, remden, geremd)
    • afremmen verbo (rem af, remt af, remde af, remden af, afgeremd)
  2. remmen
    ophouden; stopzetten; remmen; tegenhouden; halt houden; tot staan brengen
    • ophouden verbo (houd op, houdt op, hield op, hielden op, opgehouden)
    • stopzetten verbo (zet stop, zette stop, zetten stop, stopgezet)
    • remmen verbo (rem, remt, remde, remden, geremd)
    • tegenhouden verbo (houd tegen, houdt tegen, hield tegen, hielden tegen, tegengehouden)
    • halt houden verbo (houd halt, houdt halt, hield halt, hielden halt, halt gehouden)
    • tot staan brengen verbo (breng tot staan, brengt tot staan, bracht tot staan, brachten tot staan, tot staan gebracht)
  3. remmen
    afremmen; remmen
    • afremmen verbo (rem af, remt af, remde af, remden af, afgeremd)
    • remmen verbo (rem, remt, remde, remden, geremd)
  4. remmen
    – het ding laten stoppen 1
    remmen
    – het ding laten stoppen 1
    • remmen verbo (rem, remt, remde, remden, geremd)
      • je moet remmen voor je de bocht om gaat1

Conjugaciones de remmen:

o.t.t.
  1. rem
  2. remt
  3. remt
  4. remmen
  5. remmen
  6. remmen
o.v.t.
  1. remde
  2. remde
  3. remde
  4. remden
  5. remden
  6. remden
v.t.t.
  1. heb geremd
  2. hebt geremd
  3. heeft geremd
  4. hebben geremd
  5. hebben geremd
  6. hebben geremd
v.v.t.
  1. had geremd
  2. had geremd
  3. had geremd
  4. hadden geremd
  5. hadden geremd
  6. hadden geremd
o.t.t.t.
  1. zal remmen
  2. zult remmen
  3. zal remmen
  4. zullen remmen
  5. zullen remmen
  6. zullen remmen
o.v.t.t.
  1. zou remmen
  2. zou remmen
  3. zou remmen
  4. zouden remmen
  5. zouden remmen
  6. zouden remmen
en verder
  1. ben geremd
  2. bent geremd
  3. is geremd
  4. zijn geremd
  5. zijn geremd
  6. zijn geremd
diversen
  1. rem!
  2. remt!
  3. geremd
  4. remmend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Palabras relacionadas con "remmen":


Definiciones relacionadas de "remmen":

  1. het ding laten stoppen1
    • je moet remmen voor je de bocht om gaat1

Sinónimos relacionados de rem