Resumen
Sinónimos en neerlandés:   más información...
  1. slee:
  2. sleeën:


Neerlandés

Sinónimos detallados de slee en neerlandés

slee:

slee [de ~ (m)] sustantivo

  1. de slee
    de slee; de slede; de ar
    • slee [de ~ (m)] sustantivo
    • slede [de ~] sustantivo
    • ar [de ~] sustantivo
  2. de slee
    de limousine; de slee

Palabras relacionadas con "slee":

  • sleetje, sleetjes

slee forma de sleeën:

sleeën verbo (slee, sleet, sleede, sleeden, gesleed)

  1. sleeën
    sleeën
    • sleeën verbo (slee, sleet, sleede, sleeden, gesleed)

Conjugaciones de sleeën:

o.t.t.
  1. slee
  2. sleet
  3. sleet
  4. sleeen
  5. sleeen
  6. sleeen
o.v.t.
  1. sleede
  2. sleede
  3. sleede
  4. sleeden
  5. sleeden
  6. sleeden
v.t.t.
  1. heb gesleed
  2. hebt gesleed
  3. heeft gesleed
  4. hebben gesleed
  5. hebben gesleed
  6. hebben gesleed
v.v.t.
  1. had gesleed
  2. had gesleed
  3. had gesleed
  4. hadden gesleed
  5. hadden gesleed
  6. hadden gesleed
o.t.t.t.
  1. zal sleeën
  2. zult sleeën
  3. zal sleeën
  4. zullen sleeën
  5. zullen sleeën
  6. zullen sleeën
o.v.t.t.
  1. zou sleeën
  2. zou sleeën
  3. zou sleeën
  4. zouden sleeën
  5. zouden sleeën
  6. zouden sleeën
en verder
  1. ben gesleed
  2. bent gesleed
  3. is gesleed
  4. zijn gesleed
  5. zijn gesleed
  6. zijn gesleed
diversen
  1. slee!
  2. sleet!
  3. gesleed
  4. sleeend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

sleeën [de ~] sustantivo, plural

  1. de sleeën
    de sleeën; de sleden
    • sleeën [de ~] sustantivo, plural
    • sleden [de ~] sustantivo, plural