Resumen
Sinónimos en neerlandés:   más información...
  1. sleutel:
  2. sleutelen:


Neerlandés

Sinónimos detallados de sleutel en neerlandés

sleutel:

sleutel [de ~ (m)] sustantivo

  1. de sleutel
    tool; de sleutel
  2. de sleutel
    de sleutel
  3. de sleutel
    – gereedschap waarmee je moeren losdraait 1
    de sleutel
    – gereedschap waarmee je moeren losdraait 1
    • sleutel [de ~ (m)] sustantivo
      • heb je geen grotere sleutel voor deze moer?1
  4. de sleutel
    – metalen voorwerp waarmee je een slot opent of sluit 1
    de sleutel
    – metalen voorwerp waarmee je een slot opent of sluit 1
    • sleutel [de ~ (m)] sustantivo
      • hij stak de sleutel in het slot1

Palabras relacionadas con "sleutel":


Definiciones relacionadas de "sleutel":

  1. gereedschap waarmee je moeren losdraait1
    • heb je geen grotere sleutel voor deze moer?1
  2. metalen voorwerp waarmee je een slot opent of sluit1
    • hij stak de sleutel in het slot1

sleutel forma de sleutelen:

sleutelen verbo (sleutel, sleutelt, sleutelde, sleutelden, gesleuteld)

  1. sleutelen
    knutselen; sleutelen
    • knutselen verbo (knutsel, knutselt, knutselde, knutselden, geknutseld)
    • sleutelen verbo (sleutel, sleutelt, sleutelde, sleutelden, gesleuteld)
  2. sleutelen
    – het proberen te repareren 1
    sleutelen
    – het proberen te repareren 1
    • sleutelen verbo (sleutel, sleutelt, sleutelde, sleutelden, gesleuteld)
      • hij sleutelt aan zijn brommer1

Conjugaciones de sleutelen:

o.t.t.
  1. sleutel
  2. sleutelt
  3. sleutelt
  4. sleutelen
  5. sleutelen
  6. sleutelen
o.v.t.
  1. sleutelde
  2. sleutelde
  3. sleutelde
  4. sleutelden
  5. sleutelden
  6. sleutelden
v.t.t.
  1. heb gesleuteld
  2. hebt gesleuteld
  3. heeft gesleuteld
  4. hebben gesleuteld
  5. hebben gesleuteld
  6. hebben gesleuteld
v.v.t.
  1. had gesleuteld
  2. had gesleuteld
  3. had gesleuteld
  4. hadden gesleuteld
  5. hadden gesleuteld
  6. hadden gesleuteld
o.t.t.t.
  1. zal sleutelen
  2. zult sleutelen
  3. zal sleutelen
  4. zullen sleutelen
  5. zullen sleutelen
  6. zullen sleutelen
o.v.t.t.
  1. zou sleutelen
  2. zou sleutelen
  3. zou sleutelen
  4. zouden sleutelen
  5. zouden sleutelen
  6. zouden sleutelen
en verder
  1. ben gesleuteld
  2. bent gesleuteld
  3. is gesleuteld
  4. zijn gesleuteld
  5. zijn gesleuteld
  6. zijn gesleuteld
diversen
  1. sleutel!
  2. sleutelt!
  3. gesleuteld
  4. sleutelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Palabras relacionadas con "sleutelen":


Definiciones relacionadas de "sleutelen":

  1. het proberen te repareren1
    • hij sleutelt aan zijn brommer1

Sinónimos relacionados de sleutel