Resumen
Sinónimos en neerlandés:   más información...
  1. storten:


Neerlandés

Sinónimos detallados de storten en neerlandés

storten:

storten verbo (stort, stortte, stortten, gestort)

  1. storten
    storten; deponeren
    • storten verbo (stort, stortte, stortten, gestort)
    • deponeren verbo (deponeer, deponeert, deponeerde, deponeerden, gedeponeerd)
  2. storten
    storten
    • storten verbo (stort, stortte, stortten, gestort)

Conjugaciones de storten:

o.t.t.
  1. stort
  2. stort
  3. stort
  4. storten
  5. storten
  6. storten
o.v.t.
  1. stortte
  2. stortte
  3. stortte
  4. stortten
  5. stortten
  6. stortten
v.t.t.
  1. heb gestort
  2. hebt gestort
  3. heeft gestort
  4. hebben gestort
  5. hebben gestort
  6. hebben gestort
v.v.t.
  1. had gestort
  2. had gestort
  3. had gestort
  4. hadden gestort
  5. hadden gestort
  6. hadden gestort
o.t.t.t.
  1. zal storten
  2. zult storten
  3. zal storten
  4. zullen storten
  5. zullen storten
  6. zullen storten
o.v.t.t.
  1. zou storten
  2. zou storten
  3. zou storten
  4. zouden storten
  5. zouden storten
  6. zouden storten
en verder
  1. ben gestort
  2. bent gestort
  3. is gestort
  4. zijn gestort
  5. zijn gestort
  6. zijn gestort
diversen
  1. stort!
  2. stortt!
  3. gestort
  4. stortend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

storten [het ~] sustantivo

  1. het storten
    het storten; gieten; het plenzen; stortregenen

Sinónimos relacionados de storten