Resumen
Sinónimos en neerlandés:   más información...
  1. taxeren:


Neerlandés

Sinónimos detallados de taxeren en neerlandés

taxeren:

taxeren verbo (taxeer, taxeert, taxeerde, taxeerden, getaxeerd)

  1. taxeren
    taxeren; aanslaan
    • taxeren verbo (taxeer, taxeert, taxeerde, taxeerden, getaxeerd)
    • aanslaan verbo (sla aan, slaat aan, sloeg aan, sloegen aan, aangeslagen)
  2. taxeren
    schatten; beramen; ramen; taxeren
    • schatten verbo (schat, schatte, schatten, geschat)
    • beramen verbo (beraam, beraamt, beraamde, beraamden, beraamd)
    • ramen verbo (raam, raamt, raamde, raamden, geraamd)
    • taxeren verbo (taxeer, taxeert, taxeerde, taxeerden, getaxeerd)

Conjugaciones de taxeren:

o.t.t.
  1. taxeer
  2. taxeert
  3. taxeert
  4. taxeren
  5. taxeren
  6. taxeren
o.v.t.
  1. taxeerde
  2. taxeerde
  3. taxeerde
  4. taxeerden
  5. taxeerden
  6. taxeerden
v.t.t.
  1. heb getaxeerd
  2. hebt getaxeerd
  3. heeft getaxeerd
  4. hebben getaxeerd
  5. hebben getaxeerd
  6. hebben getaxeerd
v.v.t.
  1. had getaxeerd
  2. had getaxeerd
  3. had getaxeerd
  4. hadden getaxeerd
  5. hadden getaxeerd
  6. hadden getaxeerd
o.t.t.t.
  1. zal taxeren
  2. zult taxeren
  3. zal taxeren
  4. zullen taxeren
  5. zullen taxeren
  6. zullen taxeren
o.v.t.t.
  1. zou taxeren
  2. zou taxeren
  3. zou taxeren
  4. zouden taxeren
  5. zouden taxeren
  6. zouden taxeren
en verder
  1. ben getaxeerd
  2. bent getaxeerd
  3. is getaxeerd
  4. zijn getaxeerd
  5. zijn getaxeerd
  6. zijn getaxeerd
diversen
  1. taxeer!
  2. taxeert!
  3. getaxeerd
  4. taxerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze