Resumen
Sinónimos en neerlandés:   más información...
  1. temperen:


Neerlandés

Sinónimos detallados de temperen en neerlandés

temperen:

temperen verbo (temper, tempert, temperde, temperden, getemperd)

  1. temperen
    temperen
    • temperen verbo (temper, tempert, temperde, temperden, getemperd)
  2. temperen
    dempen; temperen; matigen; zich matigen
    • dempen verbo (demp, dempt, dempte, dempten, gedempt)
    • temperen verbo (temper, tempert, temperde, temperden, getemperd)
    • matigen verbo (matig, matigt, matigde, matigden, gematigd)
    • zich matigen verbo

Conjugaciones de temperen:

o.t.t.
  1. temper
  2. tempert
  3. tempert
  4. temperen
  5. temperen
  6. temperen
o.v.t.
  1. temperde
  2. temperde
  3. temperde
  4. temperden
  5. temperden
  6. temperden
v.t.t.
  1. heb getemperd
  2. hebt getemperd
  3. heeft getemperd
  4. hebben getemperd
  5. hebben getemperd
  6. hebben getemperd
v.v.t.
  1. had getemperd
  2. had getemperd
  3. had getemperd
  4. hadden getemperd
  5. hadden getemperd
  6. hadden getemperd
o.t.t.t.
  1. zal temperen
  2. zult temperen
  3. zal temperen
  4. zullen temperen
  5. zullen temperen
  6. zullen temperen
o.v.t.t.
  1. zou temperen
  2. zou temperen
  3. zou temperen
  4. zouden temperen
  5. zouden temperen
  6. zouden temperen
en verder
  1. ben getemperd
  2. bent getemperd
  3. is getemperd
  4. zijn getemperd
  5. zijn getemperd
  6. zijn getemperd
diversen
  1. temper!
  2. tempert!
  3. getemperd
  4. temperend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze