Resumen


Neerlandés

Sinónimos detallados de terugval en neerlandés

terugval:

terugval [de ~ (m)] sustantivo

  1. de terugval
    de recidive; de terugval

Palabras relacionadas con "terugval":


terugvallen:

terugvallen verbo (val terug, valt terug, viel terug, vielen terug, teruggevallen)

  1. terugvallen
    terugvallen; achteropraken

Conjugaciones de terugvallen:

o.t.t.
  1. val terug
  2. valt terug
  3. valt terug
  4. vallen terug
  5. vallen terug
  6. vallen terug
o.v.t.
  1. viel terug
  2. viel terug
  3. viel terug
  4. vielen terug
  5. vielen terug
  6. vielen terug
v.t.t.
  1. ben teruggevallen
  2. bent teruggevallen
  3. is teruggevallen
  4. zijn teruggevallen
  5. zijn teruggevallen
  6. zijn teruggevallen
v.v.t.
  1. was teruggevallen
  2. was teruggevallen
  3. was teruggevallen
  4. waren teruggevallen
  5. waren teruggevallen
  6. waren teruggevallen
o.t.t.t.
  1. zal terugvallen
  2. zult terugvallen
  3. zal terugvallen
  4. zullen terugvallen
  5. zullen terugvallen
  6. zullen terugvallen
o.v.t.t.
  1. zou terugvallen
  2. zou terugvallen
  3. zou terugvallen
  4. zouden terugvallen
  5. zouden terugvallen
  6. zouden terugvallen
diversen
  1. val terug!
  2. valt terug!
  3. teruggevallen
  4. terugvallend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

terugvallen [znw.] sustantivo

  1. terugvallen
    inzakken; kelderen; terugvallen; sterk in waarde dalen

Palabras relacionadas con "terugvallen":