Resumen
Sinónimos en neerlandés:   más información...
  1. traan:
  2. tranen:


Neerlandés

Sinónimos detallados de traan en neerlandés

traan:

traan [de ~ (m)] sustantivo

  1. de traan
    de traan; de walvistraan

traan [de ~] sustantivo

  1. de traan
    – vocht uit het oog als je huilt 1
    de traan
    – vocht uit het oog als je huilt 1
    • traan [de ~] sustantivo
      • zij had tranen in haar ogen1

Palabras relacionadas con "traan":


Definiciones relacionadas de "traan":

  1. vocht uit het oog als je huilt1
    • zij had tranen in haar ogen1

traan forma de tranen:

tranen [de ~] sustantivo, plural

  1. de tranen
    de tranen; de waterlanders

tranen verbo (traan, traant, traande, traanden, getraand)

  1. tranen
    tranen; huilen; tranen afscheiden

Conjugaciones de tranen:

o.t.t.
  1. traan
  2. traant
  3. traant
  4. tranen
  5. tranen
  6. tranen
o.v.t.
  1. traande
  2. traande
  3. traande
  4. traanden
  5. traanden
  6. traanden
v.t.t.
  1. heb getraand
  2. hebt getraand
  3. heeft getraand
  4. hebben getraand
  5. hebben getraand
  6. hebben getraand
v.v.t.
  1. had getraand
  2. had getraand
  3. had getraand
  4. hadden getraand
  5. hadden getraand
  6. hadden getraand
o.t.t.t.
  1. zal tranen
  2. zult tranen
  3. zal tranen
  4. zullen tranen
  5. zullen tranen
  6. zullen tranen
o.v.t.t.
  1. zou tranen
  2. zou tranen
  3. zou tranen
  4. zouden tranen
  5. zouden tranen
  6. zouden tranen
en verder
  1. ben getraand
  2. bent getraand
  3. is getraand
  4. zijn getraand
  5. zijn getraand
  6. zijn getraand
diversen
  1. traan!
  2. traant!
  3. getraand
  4. tranend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Palabras relacionadas con "tranen":


Sinónimos relacionados de traan