Resumen


Neerlandés

Sinónimos detallados de trainen en neerlandés

trainen:

trainen verbo (train, traint, trainde, trainden, getraind)

  1. trainen
    trainen; oefenen; harden; coachen; bekwamen
    • trainen verbo (train, traint, trainde, trainden, getraind)
    • oefenen verbo (oefen, oefent, oefende, oefenden, geoefend)
    • harden verbo (hard, hardt, hardde, hardden, gehard)
    • coachen verbo
    • bekwamen verbo (bekwaam, bekwaamt, bekwaamde, bekwaamden, bekwaamd)
  2. trainen
    trainen; dresseren; africhten; dier africhten
    • trainen verbo (train, traint, trainde, trainden, getraind)
    • dresseren verbo (dresseer, dresseert, dresseerde, dresseerden, gedresseerd)
    • africhten verbo (richt af, richtte af, richtten af, afgericht)
  3. trainen
    oefenen; ontwikkelen; trainen
    • oefenen verbo (oefen, oefent, oefende, oefenden, geoefend)
    • ontwikkelen verbo (ontwikkel, ontwikkelt, ontwikkelde, ontwikkelden, ontwikkeld)
    • trainen verbo (train, traint, trainde, trainden, getraind)
  4. trainen
    – oefeningen doen met je lichaam 1
    trainen
    – oefeningen doen met je lichaam 1
    • trainen verbo (train, traint, trainde, trainden, getraind)
      • ze trainde voor de zwemwedstrijden1

Conjugaciones de trainen:

o.t.t.
  1. train
  2. traint
  3. traint
  4. trainen
  5. trainen
  6. trainen
o.v.t.
  1. trainde
  2. trainde
  3. trainde
  4. trainden
  5. trainden
  6. trainden
v.t.t.
  1. heb getraind
  2. hebt getraind
  3. heeft getraind
  4. hebben getraind
  5. hebben getraind
  6. hebben getraind
v.v.t.
  1. had getraind
  2. had getraind
  3. had getraind
  4. hadden getraind
  5. hadden getraind
  6. hadden getraind
o.t.t.t.
  1. zal trainen
  2. zult trainen
  3. zal trainen
  4. zullen trainen
  5. zullen trainen
  6. zullen trainen
o.v.t.t.
  1. zou trainen
  2. zou trainen
  3. zou trainen
  4. zouden trainen
  5. zouden trainen
  6. zouden trainen
en verder
  1. ben getraind
  2. bent getraind
  3. is getraind
  4. zijn getraind
  5. zijn getraind
  6. zijn getraind
diversen
  1. train!
  2. traint!
  3. getraind
  4. trainend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Definiciones relacionadas de "trainen":

  1. oefeningen doen met je lichaam1
    • ze trainde voor de zwemwedstrijden1