Resumen
Sinónimos en neerlandés:   más información...
  1. transponeren:


Neerlandés

Sinónimos detallados de transponeren en neerlandés

transponeren:

transponeren verbo (transponeer, transponeert, transponeerde, transponeerden, getransponeerd)

  1. transponeren
    overzetten; transponeren
    • overzetten verbo (zet over, zette over, zetten over, overgezet)
    • transponeren verbo (transponeer, transponeert, transponeerde, transponeerden, getransponeerd)
  2. transponeren
    transponeren
    • transponeren verbo (transponeer, transponeert, transponeerde, transponeerden, getransponeerd)

Conjugaciones de transponeren:

o.t.t.
  1. transponeer
  2. transponeert
  3. transponeert
  4. transponeren
  5. transponeren
  6. transponeren
o.v.t.
  1. transponeerde
  2. transponeerde
  3. transponeerde
  4. transponeerden
  5. transponeerden
  6. transponeerden
v.t.t.
  1. heb getransponeerd
  2. hebt getransponeerd
  3. heeft getransponeerd
  4. hebben getransponeerd
  5. hebben getransponeerd
  6. hebben getransponeerd
v.v.t.
  1. had getransponeerd
  2. had getransponeerd
  3. had getransponeerd
  4. hadden getransponeerd
  5. hadden getransponeerd
  6. hadden getransponeerd
o.t.t.t.
  1. zal transponeren
  2. zult transponeren
  3. zal transponeren
  4. zullen transponeren
  5. zullen transponeren
  6. zullen transponeren
o.v.t.t.
  1. zou transponeren
  2. zou transponeren
  3. zou transponeren
  4. zouden transponeren
  5. zouden transponeren
  6. zouden transponeren
en verder
  1. ben getransponeerd
  2. bent getransponeerd
  3. is getransponeerd
  4. zijn getransponeerd
  5. zijn getransponeerd
  6. zijn getransponeerd
diversen
  1. transponeer!
  2. transponeert!
  3. getransponeerd
  4. transponerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze