Neerlandés
Sinónimos detallados de uit werken gaan en neerlandés
uit werken gaan:
-
uit werken gaan
werkzaam zijn; uit werken gaan-
werkzaam zijn verbo (ben werkzaam, bent werkzaam, is werkzaam, was werkzaam, waren werkzaam, werkzaam geweest)
-
uit werken gaan verbo
-