Resumen
Sinónimos en neerlandés:   más información...
  1. uitknobbelen:


Neerlandés

Sinónimos detallados de uitknobbelen en neerlandés

uitknobbelen:

uitknobbelen verbo (knobbel uit, knobbelt uit, knobbelde uit, knobbelden uit, uitgeknobbeld)

  1. uitknobbelen
    uitdenken; uitkienen; uitdokteren; uitknobbelen
    • uitdenken verbo (denk uit, denkt uit, dacht uit, dachten uit, uitgedacht)
    • uitkienen verbo (kien uit, kient uit, kiende uit, kienden uit, uitgekiend)
    • uitdokteren verbo (dokter uit, doktert uit, dokterde uit, dokterden uit, uitgedokterd)
    • uitknobbelen verbo (knobbel uit, knobbelt uit, knobbelde uit, knobbelden uit, uitgeknobbeld)

Conjugaciones de uitknobbelen:

o.t.t.
  1. knobbel uit
  2. knobbelt uit
  3. knobbelt uit
  4. knobbelen uit
  5. knobbelen uit
  6. knobbelen uit
o.v.t.
  1. knobbelde uit
  2. knobbelde uit
  3. knobbelde uit
  4. knobbelden uit
  5. knobbelden uit
  6. knobbelden uit
v.t.t.
  1. heb uitgeknobbeld
  2. hebt uitgeknobbeld
  3. heeft uitgeknobbeld
  4. hebben uitgeknobbeld
  5. hebben uitgeknobbeld
  6. hebben uitgeknobbeld
v.v.t.
  1. had uitgeknobbeld
  2. had uitgeknobbeld
  3. had uitgeknobbeld
  4. hadden uitgeknobbeld
  5. hadden uitgeknobbeld
  6. hadden uitgeknobbeld
o.t.t.t.
  1. zal uitknobbelen
  2. zult uitknobbelen
  3. zal uitknobbelen
  4. zullen uitknobbelen
  5. zullen uitknobbelen
  6. zullen uitknobbelen
o.v.t.t.
  1. zou uitknobbelen
  2. zou uitknobbelen
  3. zou uitknobbelen
  4. zouden uitknobbelen
  5. zouden uitknobbelen
  6. zouden uitknobbelen
en verder
  1. ben uitgeknobbeld
  2. bent uitgeknobbeld
  3. is uitgeknobbeld
  4. zijn uitgeknobbeld
  5. zijn uitgeknobbeld
  6. zijn uitgeknobbeld
diversen
  1. knobbel uit!
  2. knobbelt uit!
  3. uitgeknobbeld
  4. uitknobbelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze