Neerlandés

Sinónimos detallados de uitschelden en neerlandés

uitschelden:

uitschelden verbo (scheld uit, scheldt uit, schold uit, scholden uit, uitgescholden)

  1. uitschelden
    beschimpen; uitschelden
    • beschimpen verbo (beschimp, beschimpt, beschimpte, beschimpten, beschimpt)
    • uitschelden verbo (scheld uit, scheldt uit, schold uit, scholden uit, uitgescholden)
  2. uitschelden
    uitschelden; uitkafferen; uitvloeken; uitfoeteren
    • uitschelden verbo (scheld uit, scheldt uit, schold uit, scholden uit, uitgescholden)
    • uitkafferen verbo (kaffer uit, kaffert uit, kafferde uit, kafferden uit, uitgekafferd)
    • uitvloeken verbo
    • uitfoeteren verbo (foeter uit, foetert uit, foeterde uit, foeterden uit, uitgefoeterd)
  3. uitschelden
    schelden; uitschelden; beledigen; uitjouwen; uitmaken voor
    • schelden verbo (scheld, scheldt, schold, scholden, gescholden)
    • uitschelden verbo (scheld uit, scheldt uit, schold uit, scholden uit, uitgescholden)
    • beledigen verbo (beledig, beledigt, beledigde, beledigden, beledigd)
    • uitjouwen verbo
    • uitmaken voor verbo (maak uit voor, maakt uit voor, maakte uit voor, maakten uit voor, uitgemaakt voor)
  4. uitschelden
    – scheldwoorden naar hem roepen 1
    uitschelden
    – scheldwoorden naar hem roepen 1
    • uitschelden verbo (scheld uit, scheldt uit, schold uit, scholden uit, uitgescholden)
      • zij schold hem uit voor sufferd1

Conjugaciones de uitschelden:

o.t.t.
  1. scheld uit
  2. scheldt uit
  3. scheldt uit
  4. schelden uit
  5. schelden uit
  6. schelden uit
o.v.t.
  1. schold uit
  2. schold uit
  3. schold uit
  4. scholden uit
  5. scholden uit
  6. scholden uit
v.t.t.
  1. heb uitgescholden
  2. hebt uitgescholden
  3. heeft uitgescholden
  4. hebben uitgescholden
  5. hebben uitgescholden
  6. hebben uitgescholden
v.v.t.
  1. had uitgescholden
  2. had uitgescholden
  3. had uitgescholden
  4. hadden uitgescholden
  5. hadden uitgescholden
  6. hadden uitgescholden
o.t.t.t.
  1. zal uitschelden
  2. zult uitschelden
  3. zal uitschelden
  4. zullen uitschelden
  5. zullen uitschelden
  6. zullen uitschelden
o.v.t.t.
  1. zou uitschelden
  2. zou uitschelden
  3. zou uitschelden
  4. zouden uitschelden
  5. zouden uitschelden
  6. zouden uitschelden
en verder
  1. ben uitgescholden
  2. bent uitgescholden
  3. is uitgescholden
  4. zijn uitgescholden
  5. zijn uitgescholden
  6. zijn uitgescholden
diversen
  1. scheld uit!
  2. scheldt uit!
  3. uitgescholden
  4. uitscheldend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Definiciones relacionadas de "uitschelden":

  1. scheldwoorden naar hem roepen1
    • zij schold hem uit voor sufferd1