Resumen


Neerlandés

Sinónimos detallados de uitschreeuwen en neerlandés

uitschreeuwen:

uitschreeuwen verbo (schreeuw uit, schreeuwt uit, schreeuwde uit, schreeuwden uit, uitgeschreeuwd)

  1. uitschreeuwen
    brullen; uitroepen; uitschreeuwen; het uitgillen
    • brullen verbo (brul, brult, brulde, brulden, gebruld)
    • uitroepen verbo (roep uit, roept uit, riep uit, riepen uit, uitgeroepen)
    • uitschreeuwen verbo (schreeuw uit, schreeuwt uit, schreeuwde uit, schreeuwden uit, uitgeschreeuwd)
  2. uitschreeuwen
    uitschreeuwen; uitroepen; uitgillen; uitbrullen; uitkrijsen
    • uitschreeuwen verbo (schreeuw uit, schreeuwt uit, schreeuwde uit, schreeuwden uit, uitgeschreeuwd)
    • uitroepen verbo (roep uit, roept uit, riep uit, riepen uit, uitgeroepen)
    • uitgillen verbo (gil uit, gilt uit, gilde uit, gilden uit, uitgegild)
    • uitbrullen verbo (brul uit, brult uit, brulde uit, brulden uit, uitgebruld)
    • uitkrijsen verbo (krijs uit, krijst uit, krijste uit, krijsten uit, uitgekrijst)

Conjugaciones de uitschreeuwen:

o.t.t.
  1. schreeuw uit
  2. schreeuwt uit
  3. schreeuwt uit
  4. schreeuwen uit
  5. schreeuwen uit
  6. schreeuwen uit
o.v.t.
  1. schreeuwde uit
  2. schreeuwde uit
  3. schreeuwde uit
  4. schreeuwden uit
  5. schreeuwden uit
  6. schreeuwden uit
v.t.t.
  1. heb uitgeschreeuwd
  2. hebt uitgeschreeuwd
  3. heeft uitgeschreeuwd
  4. hebben uitgeschreeuwd
  5. hebben uitgeschreeuwd
  6. hebben uitgeschreeuwd
v.v.t.
  1. had uitgeschreeuwd
  2. had uitgeschreeuwd
  3. had uitgeschreeuwd
  4. hadden uitgeschreeuwd
  5. hadden uitgeschreeuwd
  6. hadden uitgeschreeuwd
o.t.t.t.
  1. zal uitschreeuwen
  2. zult uitschreeuwen
  3. zal uitschreeuwen
  4. zullen uitschreeuwen
  5. zullen uitschreeuwen
  6. zullen uitschreeuwen
o.v.t.t.
  1. zou uitschreeuwen
  2. zou uitschreeuwen
  3. zou uitschreeuwen
  4. zouden uitschreeuwen
  5. zouden uitschreeuwen
  6. zouden uitschreeuwen
en verder
  1. ben uitgeschreeuwd
  2. bent uitgeschreeuwd
  3. is uitgeschreeuwd
  4. zijn uitgeschreeuwd
  5. zijn uitgeschreeuwd
  6. zijn uitgeschreeuwd
diversen
  1. schreeuw uit!
  2. schreeuwt uit!
  3. uitgeschreeuwd
  4. uitschreeuwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze