Resumen


Neerlandés

Sinónimos detallados de uittrekken en neerlandés

uittrekken:

uittrekken verbo (trek uit, trekt uit, trok uit, trokken uit, uitgetrokken)

  1. uittrekken
    losmaken; uittrekken; uithalen; lostornen; tornen; loskrijgen
    • losmaken verbo (maak los, maakt los, maakte los, maakten los, losgemaakt)
    • uittrekken verbo (trek uit, trekt uit, trok uit, trokken uit, uitgetrokken)
    • uithalen verbo (haal uit, haalt uit, haalde uit, haalden uit, uitgehaald)
    • lostornen verbo (torn los, tornt los, tornde los, tornden los, losgetornd)
    • tornen verbo (torn, tornt, tornde, tornden, getornd)
    • loskrijgen verbo (krijg los, krijgt los, kreeg los, kregen los, losgekregen)
  2. uittrekken
    uittrekken; uitdoen; uitkleden; ontkleden
    • uittrekken verbo (trek uit, trekt uit, trok uit, trokken uit, uitgetrokken)
    • uitdoen verbo (doe uit, doet uit, deed uit, deden uit, uitgedaan)
    • uitkleden verbo (kleed uit, kleedt uit, kleedde uit, kleedden uit, uitgekleed)
    • ontkleden verbo (ontkleed, ontkleedt, ontkleedde, ontkleedden, ontkleed)
  3. uittrekken
    – van je lichaam af halen 1
    uittrekken; uitdoen
    – van je lichaam af halen 1
    • uittrekken verbo (trek uit, trekt uit, trok uit, trokken uit, uitgetrokken)
      • trek die natte jas maar uit1
    • uitdoen verbo (doe uit, doet uit, deed uit, deden uit, uitgedaan)
      • hij deed zijn schoenen uit1
  4. uittrekken
    – er tijd of geld voor beschikbaar stellen 1
    uittrekken
    – er tijd of geld voor beschikbaar stellen 1
    • uittrekken verbo (trek uit, trekt uit, trok uit, trokken uit, uitgetrokken)
      • ik trek 5000 gulden uit voor een nieuwe auto1

Conjugaciones de uittrekken:

o.t.t.
  1. trek uit
  2. trekt uit
  3. trekt uit
  4. trekken uit
  5. trekken uit
  6. trekken uit
o.v.t.
  1. trok uit
  2. trok uit
  3. trok uit
  4. trokken uit
  5. trokken uit
  6. trokken uit
v.t.t.
  1. heb uitgetrokken
  2. hebt uitgetrokken
  3. heeft uitgetrokken
  4. hebben uitgetrokken
  5. hebben uitgetrokken
  6. hebben uitgetrokken
v.v.t.
  1. had uitgetrokken
  2. had uitgetrokken
  3. had uitgetrokken
  4. hadden uitgetrokken
  5. hadden uitgetrokken
  6. hadden uitgetrokken
o.t.t.t.
  1. zal uittrekken
  2. zult uittrekken
  3. zal uittrekken
  4. zullen uittrekken
  5. zullen uittrekken
  6. zullen uittrekken
o.v.t.t.
  1. zou uittrekken
  2. zou uittrekken
  3. zou uittrekken
  4. zouden uittrekken
  5. zouden uittrekken
  6. zouden uittrekken
en verder
  1. ben uitgetrokken
  2. bent uitgetrokken
  3. is uitgetrokken
  4. zijn uitgetrokken
  5. zijn uitgetrokken
  6. zijn uitgetrokken
diversen
  1. trek uit!
  2. trekt uit!
  3. uitgetrokken
  4. uittrekkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Sinónimos alternativos de "uittrekken":


Antónimos de "uittrekken":


Definiciones relacionadas de "uittrekken":

  1. van je lichaam af halen1
    • trek die natte jas maar uit1
  2. er tijd of geld voor beschikbaar stellen1
    • ik trek 5000 gulden uit voor een nieuwe auto1