Resumen
Sinónimos en neerlandés:   más información...
  1. uitwasemen:


Neerlandés

Sinónimos detallados de uitwasemen en neerlandés

uitwasemen:

uitwasemen verbo (wasem uit, wasemt uit, wasemde uit, wasemden uit, uitgewasemd)

  1. uitwasemen
    stomen; dampen; uitwasemen; wasemen
    • stomen verbo (stoom, stoomt, stoomde, stoomden, gestoomd)
    • dampen verbo (damp, dampt, dampte, dampten, gedampt)
    • uitwasemen verbo (wasem uit, wasemt uit, wasemde uit, wasemden uit, uitgewasemd)
    • wasemen verbo (wasem, wasemt, wasemde, wasemden, gewasemd)

Conjugaciones de uitwasemen:

o.t.t.
  1. wasem uit
  2. wasemt uit
  3. wasemt uit
  4. wasemen uit
  5. wasemen uit
  6. wasemen uit
o.v.t.
  1. wasemde uit
  2. wasemde uit
  3. wasemde uit
  4. wasemden uit
  5. wasemden uit
  6. wasemden uit
v.t.t.
  1. heb uitgewasemd
  2. hebt uitgewasemd
  3. heeft uitgewasemd
  4. hebben uitgewasemd
  5. hebben uitgewasemd
  6. hebben uitgewasemd
v.v.t.
  1. had uitgewasemd
  2. had uitgewasemd
  3. had uitgewasemd
  4. hadden uitgewasemd
  5. hadden uitgewasemd
  6. hadden uitgewasemd
o.t.t.t.
  1. zal uitwasemen
  2. zult uitwasemen
  3. zal uitwasemen
  4. zullen uitwasemen
  5. zullen uitwasemen
  6. zullen uitwasemen
o.v.t.t.
  1. zou uitwasemen
  2. zou uitwasemen
  3. zou uitwasemen
  4. zouden uitwasemen
  5. zouden uitwasemen
  6. zouden uitwasemen
en verder
  1. ben uitgewasemd
  2. bent uitgewasemd
  3. is uitgewasemd
  4. zijn uitgewasemd
  5. zijn uitgewasemd
  6. zijn uitgewasemd
diversen
  1. wasem uit!
  2. wasemt uit!
  3. uitgewasemd
  4. uitwasemend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze