Resumen
Sinónimos en neerlandés:   más información...
  1. verifiëren:


Neerlandés

Sinónimos detallados de verifiëren en neerlandés

verifiëren:

verifiëren verbo (verifiëer, verifiëert, verifiëerde, verifiëerden, geverifiëerd)

  1. verifiëren
    checken; verifiëren; natrekken; nagaan
    • checken verbo (check, checkt, checkte, checkten, gecheckt)
    • verifiëren verbo (verifiëer, verifiëert, verifiëerde, verifiëerden, geverifiëerd)
    • natrekken verbo (trek na, trekt na, trok na, trokken na, nagetrokken)
    • nagaan verbo (ga na, gaat na, ging na, gingen na, nagegaan)

Conjugaciones de verifiëren:

o.t.t.
  1. verifiëer
  2. verifiëert
  3. verifiëert
  4. verifiëren
  5. verifiëren
  6. verifiëren
o.v.t.
  1. verifiëerde
  2. verifiëerde
  3. verifiëerde
  4. verifiëerden
  5. verifiëerden
  6. verifiëerden
v.t.t.
  1. heb geverifiëerd
  2. hebt geverifiëerd
  3. heeft geverifiëerd
  4. hebben geverifiëerd
  5. hebben geverifiëerd
  6. hebben geverifiëerd
v.v.t.
  1. had geverifiëerd
  2. had geverifiëerd
  3. had geverifiëerd
  4. hadden geverifiëerd
  5. hadden geverifiëerd
  6. hadden geverifiëerd
o.t.t.t.
  1. zal verifiëren
  2. zult verifiëren
  3. zal verifiëren
  4. zullen verifiëren
  5. zullen verifiëren
  6. zullen verifiëren
o.v.t.t.
  1. zou verifiëren
  2. zou verifiëren
  3. zou verifiëren
  4. zouden verifiëren
  5. zouden verifiëren
  6. zouden verifiëren
diversen
  1. verifiëer!
  2. verifiëert!
  3. geverifiëerd
  4. verifiërend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze