Neerlandés

Sinónimos detallados de verijdelen en neerlandés

verijdelen:

verijdelen verbo (verijdel, verijdelt, verijdelde, verijdelden, verijdeld)

  1. verijdelen
    opheffen; teniet doen; verijdelen; nullificeren; vernietigen; ondervangen
    • opheffen verbo (hef op, heft op, hief op, hieven op, opgeheven)
    • teniet doen verbo
    • verijdelen verbo (verijdel, verijdelt, verijdelde, verijdelden, verijdeld)
    • nullificeren verbo
    • vernietigen verbo (vernietig, vernietigt, vernietigde, vernietigden, vernietigd)
    • ondervangen verbo (ondervang, ondervangt, onderving, ondervingen, ondervangen)
  2. verijdelen
    een stokje steken voor; verijdelen; doen mislukken
  3. verijdelen
    verijdelen; verhinderen
    • verijdelen verbo (verijdel, verijdelt, verijdelde, verijdelden, verijdeld)
    • verhinderen verbo (verhinder, verhindert, verhinderde, verhinderden, verhinderd)

Conjugaciones de verijdelen:

o.t.t.
  1. verijdel
  2. verijdelt
  3. verijdelt
  4. verijdelen
  5. verijdelen
  6. verijdelen
o.v.t.
  1. verijdelde
  2. verijdelde
  3. verijdelde
  4. verijdelden
  5. verijdelden
  6. verijdelden
v.t.t.
  1. heb verijdeld
  2. hebt verijdeld
  3. heeft verijdeld
  4. hebben verijdeld
  5. hebben verijdeld
  6. hebben verijdeld
v.v.t.
  1. had verijdeld
  2. had verijdeld
  3. had verijdeld
  4. hadden verijdeld
  5. hadden verijdeld
  6. hadden verijdeld
o.t.t.t.
  1. zal verijdelen
  2. zult verijdelen
  3. zal verijdelen
  4. zullen verijdelen
  5. zullen verijdelen
  6. zullen verijdelen
o.v.t.t.
  1. zou verijdelen
  2. zou verijdelen
  3. zou verijdelen
  4. zouden verijdelen
  5. zouden verijdelen
  6. zouden verijdelen
diversen
  1. verijdel!
  2. verijdelt!
  3. verijdeld
  4. verijdelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze