Neerlandés

Sinónimos detallados de verklaren en neerlandés

verklaren:

verklaren verbo (verklaar, verklaart, verklaarde, verklaarden, verklaard)

  1. verklaren
    verklaren; toelichten; ophelderen; verduidelijken; verhelderen; belichten; accentueren; opklaren
    • verklaren verbo (verklaar, verklaart, verklaarde, verklaarden, verklaard)
    • toelichten verbo (licht toe, lichtte toe, lichtten toe, toegelicht)
    • ophelderen verbo (helder op, heldert op, helderde op, helderden op, opgehelderd)
    • verduidelijken verbo (verduidelijk, verduidelijkt, verduidelijkte, verduidelijkten, verduidelijkt)
    • verhelderen verbo (verhelder, verheldert, verhelderde, verhelderden, verhelderd)
    • belichten verbo (belicht, belichtte, belichtten, belicht)
    • accentueren verbo (accentueer, accentueert, accentueerde, accentueerden, geaccentueerd)
    • opklaren verbo (klaar op, klaart op, klaarde op, klaarden op, opgeklaard)
  2. verklaren
    uitleggen; verklaren; toelichten; begrijpelijk maken; ophelderen; opklaren
    • uitleggen verbo (leg uit, legt uit, legde uit, legden uit, uitgelegd)
    • verklaren verbo (verklaar, verklaart, verklaarde, verklaarden, verklaard)
    • toelichten verbo (licht toe, lichtte toe, lichtten toe, toegelicht)
    • ophelderen verbo (helder op, heldert op, helderde op, helderden op, opgehelderd)
    • opklaren verbo (klaar op, klaart op, klaarde op, klaarden op, opgeklaard)
  3. verklaren
    beweren; verklaren; pretenderen; stellen; voorgeven
    • beweren verbo (beweer, beweert, beweerde, beweerden, beweerd)
    • verklaren verbo (verklaar, verklaart, verklaarde, verklaarden, verklaard)
    • pretenderen verbo (pretendeer, pretendeert, pretendeerde, pretendeerden, gepretendeerd)
    • stellen verbo (stel, stelt, stelde, stelden, gesteld)
    • voorgeven verbo (geef voor, geeft voor, gaf voor, gaven voor, voorgegeven)
  4. verklaren
    – het duidelijk maken 1
    uitleggen; verklaren
    – het duidelijk maken 1
    • uitleggen verbo (leg uit, legt uit, legde uit, legden uit, uitgelegd)
      • ik zal uitleggen wat dat moeilijke woord betekent1
    • verklaren verbo (verklaar, verklaart, verklaarde, verklaarden, verklaard)
      • kun je verklaren waarom je hier 'wordt' met 'dt' schrijft?1
  5. verklaren
    – het officieel en plechtig meedelen 1
    verklaren
    – het officieel en plechtig meedelen 1
    • verklaren verbo (verklaar, verklaart, verklaarde, verklaarden, verklaard)
      • Duitsland verklaarde Nederland in 1940 de oorlog1

Conjugaciones de verklaren:

o.t.t.
  1. verklaar
  2. verklaart
  3. verklaart
  4. verklaren
  5. verklaren
  6. verklaren
o.v.t.
  1. verklaarde
  2. verklaarde
  3. verklaarde
  4. verklaarden
  5. verklaarden
  6. verklaarden
v.t.t.
  1. heb verklaard
  2. hebt verklaard
  3. heeft verklaard
  4. hebben verklaard
  5. hebben verklaard
  6. hebben verklaard
v.v.t.
  1. had verklaard
  2. had verklaard
  3. had verklaard
  4. hadden verklaard
  5. hadden verklaard
  6. hadden verklaard
o.t.t.t.
  1. zal verklaren
  2. zult verklaren
  3. zal verklaren
  4. zullen verklaren
  5. zullen verklaren
  6. zullen verklaren
o.v.t.t.
  1. zou verklaren
  2. zou verklaren
  3. zou verklaren
  4. zouden verklaren
  5. zouden verklaren
  6. zouden verklaren
diversen
  1. verklaar!
  2. verklaart!
  3. verklaard
  4. verklarend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Sinónimos alternativos de "verklaren":


Definiciones relacionadas de "verklaren":

  1. het duidelijk maken1
    • kun je verklaren waarom je hier 'wordt' met 'dt' schrijft?1
  2. het officieel en plechtig meedelen1
    • Duitsland verklaarde Nederland in 1940 de oorlog1

Sinónimos relacionados de verklaren