Neerlandés

Sinónimos detallados de verloop en neerlandés

verloop:

verloop adj.

  1. verloop

verloop [het ~] sustantivo

  1. het verloop
    de vooruitgang; de voortgang; het verloop; de progressie; de ontwikkelingsgang; de vordering

verlopen:

verlopen verbo (verloop, verloopt, verliep, verliepen, verlopen)

  1. verlopen
    voorbijgaan; verstrijken; verlopen; vervallen; vergaan; aflopen
    • voorbijgaan verbo (ga voorbij, gaat voorbij, ging voorbij, gingen voorbij, voorbij gegaan)
    • verstrijken verbo (verstrijk, verstrijkt, verstreek, verstreken, verstreken)
    • verlopen verbo (verloop, verloopt, verliep, verliepen, verlopen)
    • vervallen verbo (verval, vervalt, verviel, vervielen, vervallen)
    • vergaan verbo (verga, vergaat, verging, vergingen, vergaan)
    • aflopen verbo (loop af, loopt af, liep af, liepen af, afgelopen)

Conjugaciones de verlopen:

o.t.t.
  1. verloop
  2. verloopt
  3. verloopt
  4. verlopen
  5. verlopen
  6. verlopen
o.v.t.
  1. verliep
  2. verliep
  3. verliep
  4. verliepen
  5. verliepen
  6. verliepen
v.t.t.
  1. ben verlopen
  2. bent verlopen
  3. is verlopen
  4. zijn verlopen
  5. zijn verlopen
  6. zijn verlopen
v.v.t.
  1. was verlopen
  2. was verlopen
  3. was verlopen
  4. waren verlopen
  5. waren verlopen
  6. waren verlopen
o.t.t.t.
  1. zal verlopen
  2. zult verlopen
  3. zal verlopen
  4. zullen verlopen
  5. zullen verlopen
  6. zullen verlopen
o.v.t.t.
  1. zou verlopen
  2. zou verlopen
  3. zou verlopen
  4. zouden verlopen
  5. zouden verlopen
  6. zouden verlopen
diversen
  1. verloop!
  2. verloopt!
  3. verlopen
  4. verlopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

verlopen [znw.] sustantivo

  1. verlopen
    verlopen

Sinónimos relacionados de verloop