Neerlandés

Sinónimos detallados de vliegen en neerlandés

vliegen:

vliegen verbo (vlieg, vliegt, vloog, vlogen, gevlogen)

  1. vliegen
    vliegen; per vliegtuig reizen
  2. vliegen
    zich haasten; opschieten; jagen; snellen; zich spoeden; vliegen; spoeden; jachten; reppen; jakkeren; ijlen
    • zich haasten verbo
    • opschieten verbo (schiet op, schoot op, schoten op, opgeschoten)
    • jagen verbo (jaag, jaagt, jaagde, jaagden, gejaagd)
    • snellen verbo (snel, snelt, snelde, snelden, gesneld)
    • zich spoeden verbo
    • vliegen verbo (vlieg, vliegt, vloog, vlogen, gevlogen)
    • spoeden verbo (spoed, spoedt, spoedde, spoedden, gespoed)
    • jachten verbo (jacht, jachtte, jachtten, gejacht)
    • reppen verbo
    • jakkeren verbo (jakker, jakkert, jakkerde, jakkerden, gejakkerd)
    • ijlen verbo (ijl, ijlt, ijlde, ijlden, geijld)
  3. vliegen
    – in een vliegtuig ergens naar toe gaan 1
    vliegen
    – in een vliegtuig ergens naar toe gaan 1
    • vliegen verbo (vlieg, vliegt, vloog, vlogen, gevlogen)
      • we vliegen naar Amerika1
  4. vliegen
    – met vleugels door de lucht voortbewegen 1
    vliegen
    – met vleugels door de lucht voortbewegen 1
    • vliegen verbo (vlieg, vliegt, vloog, vlogen, gevlogen)
      • alle vogels vliegen1
  5. vliegen
    – zich snel voortbewegen 1
    vliegen
    – zich snel voortbewegen 1
    • vliegen verbo (vlieg, vliegt, vloog, vlogen, gevlogen)
      • hij vliegt naar voren1

Conjugaciones de vliegen:

o.t.t.
  1. vlieg
  2. vliegt
  3. vliegt
  4. vliegen
  5. vliegen
  6. vliegen
o.v.t.
  1. vloog
  2. vloog
  3. vloog
  4. vlogen
  5. vlogen
  6. vlogen
v.t.t.
  1. heb gevlogen
  2. hebt gevlogen
  3. heeft gevlogen
  4. hebben gevlogen
  5. hebben gevlogen
  6. hebben gevlogen
v.v.t.
  1. had gevlogen
  2. had gevlogen
  3. had gevlogen
  4. hadden gevlogen
  5. hadden gevlogen
  6. hadden gevlogen
o.t.t.t.
  1. zal vliegen
  2. zult vliegen
  3. zal vliegen
  4. zullen vliegen
  5. zullen vliegen
  6. zullen vliegen
o.v.t.t.
  1. zou vliegen
  2. zou vliegen
  3. zou vliegen
  4. zouden vliegen
  5. zouden vliegen
  6. zouden vliegen
en verder
  1. ben gevlogen
  2. bent gevlogen
  3. is gevlogen
  4. zijn gevlogen
  5. zijn gevlogen
  6. zijn gevlogen
diversen
  1. vlieg!
  2. vliegt!
  3. gevlogen
  4. vliegend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Palabras relacionadas con "vliegen":


Antónimos de "vliegen":


Definiciones relacionadas de "vliegen":

  1. in een vliegtuig ergens naar toe gaan1
    • we vliegen naar Amerika1
  2. met vleugels door de lucht voortbewegen1
    • alle vogels vliegen1
  3. zich snel voortbewegen1
    • hij vliegt naar voren1

vliegen forma de vlieg:

vlieg [de ~] sustantivo

  1. de vlieg
    de vlieg
    • vlieg [de ~] sustantivo

Palabras relacionadas con "vlieg":


Sinónimos relacionados de vliegen