Resumen
Sinónimos en neerlandés:   más información...
  1. voorspel:
  2. voorspellen:


Neerlandés

Sinónimos detallados de voorspel en neerlandés

voorspel:

voorspel [het ~] sustantivo

  1. het voorspel
    het voorspel

Palabras relacionadas con "voorspel":


voorspel forma de voorspellen:

voorspellen verbo (voorspel, voorspelt, voorspelde, voorspelden, voorspeld)

  1. voorspellen
    voorspellen; wichelen
    • voorspellen verbo (voorspel, voorspelt, voorspelde, voorspelden, voorspeld)
    • wichelen verbo (wichel, wichelt, wichelde, wichelden, gewicheld)
  2. voorspellen
    – zeggen dat het gaat gebeuren 1
    voorspellen
    – zeggen dat het gaat gebeuren 1
    • voorspellen verbo (voorspel, voorspelt, voorspelde, voorspelden, voorspeld)
      • de weerman voorspelt regen1

Conjugaciones de voorspellen:

o.t.t.
  1. voorspel
  2. voorspelt
  3. voorspelt
  4. voorspellen
  5. voorspellen
  6. voorspellen
o.v.t.
  1. voorspelde
  2. voorspelde
  3. voorspelde
  4. voorspelden
  5. voorspelden
  6. voorspelden
v.t.t.
  1. heb voorspeld
  2. hebt voorspeld
  3. heeft voorspeld
  4. hebben voorspeld
  5. hebben voorspeld
  6. hebben voorspeld
v.v.t.
  1. had voorspeld
  2. had voorspeld
  3. had voorspeld
  4. hadden voorspeld
  5. hadden voorspeld
  6. hadden voorspeld
o.t.t.t.
  1. zal voorspellen
  2. zult voorspellen
  3. zal voorspellen
  4. zullen voorspellen
  5. zullen voorspellen
  6. zullen voorspellen
o.v.t.t.
  1. zou voorspellen
  2. zou voorspellen
  3. zou voorspellen
  4. zouden voorspellen
  5. zouden voorspellen
  6. zouden voorspellen
diversen
  1. voorspel!
  2. voorspelt!
  3. voorspeld
  4. voorspellend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Palabras relacionadas con "voorspellen":


Definiciones relacionadas de "voorspellen":

  1. zeggen dat het gaat gebeuren1
    • de weerman voorspelt regen1