Neerlandés

Sinónimos detallados de wijs en neerlandés

wijs:

wijs [de ~] sustantivo

  1. de wijs
    de methode; de manier; de handelwijze; de wijze; de procedure; de wijs; de trant
  2. de wijs
    de wijs; de deun
    • wijs [de ~] sustantivo
    • deun [de ~ (m)] sustantivo
  3. de wijs
    de melodie; de wijs

wijs [de ~] sustantivo

  1. de wijs
    – bepaalde vorm van het werkwoord 1
    de wijs
    – bepaalde vorm van het werkwoord 1
    • wijs [de ~] sustantivo
      • 'stop' is gebiedende wijs1
  2. de wijs
    – melodie, liedje 1
    de wijs
    – melodie, liedje 1
    • wijs [de ~] sustantivo
      • hij fluit een vrolijk wijsje1
  3. de wijs
    – verstandig, wie veel weet 1
    de wijs
    – verstandig, wie veel weet 1
    • wijs [de ~] sustantivo
      • mijn oma is een wijze vrouw1

Palabras relacionadas con "wijs":


Antónimos de "wijs":


Definiciones relacionadas de "wijs":

  1. bepaalde vorm van het werkwoord1
    • 'stop' is gebiedende wijs1
  2. melodie, liedje1
    • hij fluit een vrolijk wijsje1
  3. verstandig, wie veel weet1
    • mijn oma is een wijze vrouw1

wijzen:

wijzen verbo (wijs, wijst, wees, wezen, gewezen)

  1. wijzen
    attenderen; wijzen
    • attenderen verbo (attendeer, attendeert, attendeerde, attendeerden, geattendeerd)
    • wijzen verbo (wijs, wijst, wees, wezen, gewezen)
  2. wijzen
    aanduiden; indiceren; aangeven; wijzen; iets aanwijzen
    • aanduiden verbo (duid aan, duidt aan, duidde aan, duidden aan, aangeduid)
    • indiceren verbo (indiceer, indiceert, indiceerde, indiceerden, geïndiceerd)
    • aangeven verbo (geef aan, geeft aan, gaf aan, gaven aan, aangegeven)
    • wijzen verbo (wijs, wijst, wees, wezen, gewezen)
  3. wijzen
    – aanwijzingen vormen dat het zo is 1
    wijzen
    – aanwijzingen vormen dat het zo is 1
    • wijzen verbo (wijs, wijst, wees, wezen, gewezen)
      • alles wijst erop dat hij gelijk heeft1
  4. wijzen
    – hem duidelijk maken waar het is of hoe het moet 1
    wijzen
    – hem duidelijk maken waar het is of hoe het moet 1
    • wijzen verbo (wijs, wijst, wees, wezen, gewezen)
      • hij wijst hem de weg naar zee1
  5. wijzen
    – je hand of arm in die richting houden 1
    wijzen
    – je hand of arm in die richting houden 1
    • wijzen verbo (wijs, wijst, wees, wezen, gewezen)
      • hij wijst naar de boot in de verte1
  6. wijzen
    – zijn aandacht erop vestigen 1
    wijzen
    – zijn aandacht erop vestigen 1
    • wijzen verbo (wijs, wijst, wees, wezen, gewezen)
      • ik wijs erop dat u de aanvraag volgende week in moet leveren1

Conjugaciones de wijzen:

o.t.t.
  1. wijs
  2. wijst
  3. wijst
  4. wijzen
  5. wijzen
  6. wijzen
o.v.t.
  1. wees
  2. wees
  3. wees
  4. wezen
  5. wezen
  6. wezen
v.t.t.
  1. heb gewezen
  2. hebt gewezen
  3. heeft gewezen
  4. hebben gewezen
  5. hebben gewezen
  6. hebben gewezen
v.v.t.
  1. had gewezen
  2. had gewezen
  3. had gewezen
  4. hadden gewezen
  5. hadden gewezen
  6. hadden gewezen
o.t.t.t.
  1. zal wijzen
  2. zult wijzen
  3. zal wijzen
  4. zullen wijzen
  5. zullen wijzen
  6. zullen wijzen
o.v.t.t.
  1. zou wijzen
  2. zou wijzen
  3. zou wijzen
  4. zouden wijzen
  5. zouden wijzen
  6. zouden wijzen
diversen
  1. wijs!
  2. wijst!
  3. gewezen
  4. wijzend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Palabras relacionadas con "wijzen":


Definiciones relacionadas de "wijzen":

  1. aanwijzingen vormen dat het zo is1
    • alles wijst erop dat hij gelijk heeft1
  2. hem duidelijk maken waar het is of hoe het moet1
    • hij wijst hem de weg naar zee1
  3. je hand of arm in die richting houden1
    • hij wijst naar de boot in de verte1
  4. zijn aandacht erop vestigen1
    • ik wijs erop dat u de aanvraag volgende week in moet leveren1

Sinónimos relacionados de wijs