Resumen
Neerlandés a sueco:   más información...
  1. uitbrengen:
  2. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de uitbrengen de neerlandés a sueco

uitbrengen:

uitbrengen verbo (breng uit, brengt uit, bracht uit, brachten uit, uitgebracht)

  1. uitbrengen (publiceren; openbaren)
    publicera; ge ut; förlägga
    • publicera verbo (publicerar, publicerade, publicerat)
    • ge ut verbo (ger ut, gav ut, givit ut)
    • förlägga verbo (förlägger, förlade, förlagt)
  2. uitbrengen (uitgeven)
    publicera; utge; förlägga; offentliggöra
    • publicera verbo (publicerar, publicerade, publicerat)
    • utge verbo (utger, utgav, utgivat)
    • förlägga verbo (förlägger, förlade, förlagt)
    • offentliggöra verbo (offentliggör, offentligtgjorde, offentliggjort)
  3. uitbrengen (verraden; verklikken; verklappen; )
    förråda; ange; skvallra på
    • förråda verbo (förråder, förrådde, förrått)
    • ange verbo (anger, angav, angivit)
    • skvallra på verbo (skvallrar på, skvallrade på, skvallrat på)

Conjugaciones de uitbrengen:

o.t.t.
  1. breng uit
  2. brengt uit
  3. brengt uit
  4. brengen uit
  5. brengen uit
  6. brengen uit
o.v.t.
  1. bracht uit
  2. bracht uit
  3. bracht uit
  4. brachten uit
  5. brachten uit
  6. brachten uit
v.t.t.
  1. heb uitgebracht
  2. hebt uitgebracht
  3. heeft uitgebracht
  4. hebben uitgebracht
  5. hebben uitgebracht
  6. hebben uitgebracht
v.v.t.
  1. had uitgebracht
  2. had uitgebracht
  3. had uitgebracht
  4. hadden uitgebracht
  5. hadden uitgebracht
  6. hadden uitgebracht
o.t.t.t.
  1. zal uitbrengen
  2. zult uitbrengen
  3. zal uitbrengen
  4. zullen uitbrengen
  5. zullen uitbrengen
  6. zullen uitbrengen
o.v.t.t.
  1. zou uitbrengen
  2. zou uitbrengen
  3. zou uitbrengen
  4. zouden uitbrengen
  5. zouden uitbrengen
  6. zouden uitbrengen
en verder
  1. ben uitgebracht
  2. bent uitgebracht
  3. is uitgebracht
  4. zijn uitgebracht
  5. zijn uitgebracht
  6. zijn uitgebracht
diversen
  1. breng uit!
  2. brengt uit!
  3. uitgebracht
  4. uitbrengend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uitbrengen:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
ange aanbrengen; aangeven; uitbrengen; verklappen; verklikken; verlinken; verraden een lijst maken; invoeren; klikken; opnemen in een lijst; verklappen; verklikken; verlinken; verraden
förlägga openbaren; publiceren; uitbrengen; uitgeven plaatsen; posten; posteren; stationeren
förråda aanbrengen; aangeven; uitbrengen; verklappen; verklikken; verlinken; verraden
ge ut openbaren; publiceren; uitbrengen iets uitgeven
offentliggöra uitbrengen; uitgeven aan komen zetten; afkondigen; aflezen; afroepen; bekend maken; bekendmaken; openbaar maken; openen; openstellen; oplezen; toegankelijk maken; vrijgeven
publicera openbaren; publiceren; uitbrengen; uitgeven openen; openstellen; publiceren; toegankelijk maken; vrijgeven
skvallra på aanbrengen; aangeven; uitbrengen; verklappen; verklikken; verlinken; verraden
utge uitbrengen; uitgeven
Not SpecifiedTraducciones relacionadasOther Translations
publicera publiceren

Wiktionary: uitbrengen


Cross Translation:
FromToVia
uitbrengen yttra utter — say
uitbrengen bygga; inreda; inställa; göra construirebâtir, élever, avec de la pierre, du bois, du métal, etc., d’après un plan déterminé.
uitbrengen göra fabriquerexécuter ou faire exécuter certains ouvrages suivant les procédés d’un art mécanique, en atelier ou en usine.
uitbrengen operera; göra opéreraccomplir une œuvre, produire un effet.
uitbrengen lägga; ställa; sätta; bygga; inreda; inställa; göra poserplacer, mettre sur quelque chose.

Traducciones relacionadas de uitbrengen