Resumen
Neerlandés a sueco:   más información...
  1. sleutel:
  2. sleutelen:
  3. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de sleutel de neerlandés a sueco

sleutel:

sleutel [de ~ (m)] sustantivo

  1. de sleutel (tool)
    nyckel

Translation Matrix for sleutel:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
nyckel sleutel; tool toets; wachtwoordsleutel

Palabras relacionadas con "sleutel":


Definiciones relacionadas de "sleutel":

  1. gereedschap waarmee je moeren losdraait1
    • heb je geen grotere sleutel voor deze moer?1
  2. metalen voorwerp waarmee je een slot opent of sluit1
    • hij stak de sleutel in het slot1

Wiktionary: sleutel


Cross Translation:
FromToVia
sleutel klav clef — musical symbol
sleutel nyckel key — device designed to open and close a lock
sleutel nyckel key — cryptography: piece of information used to encode or decode
sleutel bändning; förvridning; ryck; skiftnyckel; vridning wrench — hand tool
sleutel nyckel Schlüssel — Gegenstand zum Öffnen und Schließen eines Schlosses
sleutel nyckel clé — instrument servant à ouvrir une serrure

sleutelen:

sleutelen verbo (sleutel, sleutelt, sleutelde, sleutelden, gesleuteld)

  1. sleutelen (knutselen)
    knåpa; pyssla
    • knåpa verbo (knåpar, knåpade, knåpat)
    • pyssla verbo (pysslar, pysslade, pysslat)

Conjugaciones de sleutelen:

o.t.t.
  1. sleutel
  2. sleutelt
  3. sleutelt
  4. sleutelen
  5. sleutelen
  6. sleutelen
o.v.t.
  1. sleutelde
  2. sleutelde
  3. sleutelde
  4. sleutelden
  5. sleutelden
  6. sleutelden
v.t.t.
  1. heb gesleuteld
  2. hebt gesleuteld
  3. heeft gesleuteld
  4. hebben gesleuteld
  5. hebben gesleuteld
  6. hebben gesleuteld
v.v.t.
  1. had gesleuteld
  2. had gesleuteld
  3. had gesleuteld
  4. hadden gesleuteld
  5. hadden gesleuteld
  6. hadden gesleuteld
o.t.t.t.
  1. zal sleutelen
  2. zult sleutelen
  3. zal sleutelen
  4. zullen sleutelen
  5. zullen sleutelen
  6. zullen sleutelen
o.v.t.t.
  1. zou sleutelen
  2. zou sleutelen
  3. zou sleutelen
  4. zouden sleutelen
  5. zouden sleutelen
  6. zouden sleutelen
en verder
  1. ben gesleuteld
  2. bent gesleuteld
  3. is gesleuteld
  4. zijn gesleuteld
  5. zijn gesleuteld
  6. zijn gesleuteld
diversen
  1. sleutel!
  2. sleutelt!
  3. gesleuteld
  4. sleutelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for sleutelen:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
knåpa knutselen; sleutelen aanmodderen; aanrommelen; aanrotzooien; fröbelen; keutelen; knoeien; knutselen; prutsen; rommelen; rotzooien; scharrelen; verprutsen
pyssla knutselen; sleutelen

Palabras relacionadas con "sleutelen":


Definiciones relacionadas de "sleutelen":

  1. het proberen te repareren1
    • hij sleutelt aan zijn brommer1

Traducciones relacionadas de sleutel