Alemán

Traducciones detalladas de abkratzen de alemán a neerlandés

abkratzen:

abkratzen verbo (kratze ab, kratzt ab, kratzte ab, kratztet ab, abgekratzt)

  1. abkratzen (abhauen; sich zum Teufel scheren; abzischen; abzwitschen)
    opdonderen; opkrassen; inrukken; oplazeren; ophoepelen
    • opdonderen verbo (donder op, dondert op, donderde op, donderden op, opgedonderd)
    • opkrassen verbo (kras op, krast op, kraste op, krasten op, opgekrast)
    • inrukken verbo (ruk in, rukt in, rukte in, rukten in, ingerukt)
    • oplazeren verbo (lazer op, lazert op, lazerde op, lazerden op, opgelazerd)
    • ophoepelen verbo (hoepel op, hoepelt op, hoepelde op, hoepelden op, opgehoepeld)
  2. abkratzen (schaben; abscheuern)
    schrappen; afkrabben; schrapen
    • schrappen verbo (schrap, schrapt, schrapte, schrapten, geschrapt)
    • afkrabben verbo (krab af, krabt af, krabde af, krabden af, afgekrabd)
    • schrapen verbo (schraap, schraapt, schraapte, schraapten, geschraapt)
  3. abkratzen (sterben; hingehen; einschlummern; )
    overlijden; sterven
    – doodgaan 1
    • overlijden verbo (overlijd, overlijdt, overleed, overleden, overleden)
      • zijn vader is vorig jaar overleden1
    • sterven verbo (sterf, sterft, stierf, stierven, gestorven)
      • het konijn van Sandra is gestorven1
    doodgaan; heengaan; inslapen; ontslapen; verscheiden
    • doodgaan verbo (ga dood, gaat dood, ging dood, gingen dood, doodgegaan)
    • heengaan verbo (ga heen, gaat heen, ging heen, gingen heen, heengegaan)
    • inslapen verbo (slaap in, slaapt in, sliep in, sliepen in, ingeslapen)
    • ontslapen verbo (ontslaap, ontslaapt, ontsliep, ontsliepen, ontslapen)
    • verscheiden verbo (verscheid, verscheidt, verscheidde, verscheidden, verscheiden)
  4. abkratzen
    afschrappen
    • afschrappen verbo (schrap af, schrapt af, schrapte af, schrapten af, afgeschrapt)
  5. abkratzen (wegkratzen)

Conjugaciones de abkratzen:

Präsens
  1. kratze ab
  2. kratzt ab
  3. kratzt ab
  4. kratzen ab
  5. kratzt ab
  6. kratzen ab
Imperfekt
  1. kratzte ab
  2. kratztest ab
  3. kratzte ab
  4. kratzten ab
  5. kratztet ab
  6. kratzten ab
Perfekt
  1. habe abgekratzt
  2. hast abgekratzt
  3. hat abgekratzt
  4. haben abgekratzt
  5. habt abgekratzt
  6. haben abgekratzt
1. Konjunktiv [1]
  1. kratze ab
  2. kratzest ab
  3. kratze ab
  4. kratzen ab
  5. kratzet ab
  6. kratzen ab
2. Konjunktiv
  1. kratzete ab
  2. kratzetest ab
  3. kratzete ab
  4. kratzeten ab
  5. kratzetet ab
  6. kratzeten ab
Futur 1
  1. werde abkratzen
  2. wirst abkratzen
  3. wird abkratzen
  4. werden abkratzen
  5. werdet abkratzen
  6. werden abkratzen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde abkratzen
  2. würdest abkratzen
  3. würde abkratzen
  4. würden abkratzen
  5. würdet abkratzen
  6. würden abkratzen
Diverses
  1. kratz ab!
  2. kratzt ab!
  3. kratzen Sie ab!
  4. abgekratzt
  5. abkratzend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for abkratzen:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
afkrabben Abkratzen; Abschaben
heengaan Abfahren; Abreisen; Weggehen
inrukken Abhauen
ophoepelen Abhauen
overlijden Einbüssen; Einstürzen; Sterben
verscheiden Einbüssen; Einstürzen; Sterben
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
afkrabben abkratzen; abscheuern; schaben
afschrappen abkratzen
doodgaan abkratzen; dahingehen; einschlafen; einschlummern; entschlafen; erliegen; fortgehen; hingehen; hinscheiden; sterben; verscheiden; versterben dahingehen; entschlafen; hinscheiden; im Sterben liegen; sterben; umkommen; verscheiden; zugrunde gehen
heengaan abkratzen; dahingehen; einschlafen; einschlummern; entschlafen; erliegen; fortgehen; hingehen; hinscheiden; sterben; verscheiden; versterben abfahren; abreisen; aufbrechen; ausscheiden; austreten; entschlafen; fortfahren; fortgehen; fortreisen; im Sterben liegen; seineZelteabbrechen; sterben; umkommen; verlassen; wegfahren; weggehen; wegreisen; zugrunde gehen
inrukken abhauen; abkratzen; abzischen; abzwitschen; sich zum Teufel scheren
inslapen abkratzen; dahingehen; einschlafen; einschlummern; entschlafen; erliegen; fortgehen; hingehen; hinscheiden; sterben; verscheiden; versterben entschlafen; im Sterben liegen; sterben; umkommen; zugrunde gehen
ontslapen abkratzen; dahingehen; einschlafen; einschlummern; entschlafen; erliegen; fortgehen; hingehen; hinscheiden; sterben; verscheiden; versterben
opdonderen abhauen; abkratzen; abzischen; abzwitschen; sich zum Teufel scheren
ophoepelen abhauen; abkratzen; abzischen; abzwitschen; sich zum Teufel scheren
opkrassen abhauen; abkratzen; abzischen; abzwitschen; sich zum Teufel scheren abhauen; abzischen; sich wegscheren; verschwinden
oplazeren abhauen; abkratzen; abzischen; abzwitschen; sich zum Teufel scheren
overlijden abkratzen; dahingehen; einschlafen; einschlummern; entschlafen; erliegen; fortgehen; hingehen; hinscheiden; sterben; verscheiden; versterben dahingehen; entschlafen; hinscheiden; im Sterben liegen; sterben; umkommen; verscheiden; zugrunde gehen
schrapen abkratzen; abscheuern; schaben feilschen; knabbern; knausern; schachern; zwacken
schrappen abkratzen; abscheuern; schaben Möhren schaben; durchstreichen
sterven abkratzen; dahingehen; einschlafen; einschlummern; entschlafen; erliegen; fortgehen; hingehen; hinscheiden; sterben; verscheiden; versterben absterben; aussterben; dahingehen; eingehen; entschlafen; erlöschen; hingehen; hinscheiden; im Sterben liegen; sterben; umkommen; verscheiden; versterben; zugrunde gehen
verscheiden abkratzen; dahingehen; einschlafen; einschlummern; entschlafen; erliegen; fortgehen; hingehen; hinscheiden; sterben; verscheiden; versterben
wegkrabben abkratzen; wegkratzen
AdjectiveTraducciones relacionadasOther Translations
verscheiden mehrere; verschiedene

Sinónimos de "abkratzen":


Wiktionary: abkratzen

abkratzen
verb
  1. met een scherp voorwerp zoals een mes de oppervlaktelaag verwijderen