Español

Traducciones detalladas de interpretar de español a neerlandés

interpretar:

interpretar verbo

  1. interpretar
    vertalen; interpreteren; vertolken
    • vertalen verbo (vertaal, vertaalt, vertaalde, vertaalden, vertaald)
    • interpreteren verbo (interpreteer, interpreteert, interpreteerde, interpreteerden, geïnterpreteerd)
    • vertolken verbo (vertolk, vertolkt, vertolkte, vertolkten, vertolkt)
  2. interpretar (traducir)
    translateren; overbrengen; vertalen; vertolken
    • translateren verbo
    • overbrengen verbo (breng over, brengt over, bracht over, brachten over, overgebracht)
    • vertalen verbo (vertaal, vertaalt, vertaalde, vertaalden, vertaald)
    • vertolken verbo (vertolk, vertolkt, vertolkte, vertolkten, vertolkt)
  3. interpretar (traducir; hacerse eco de; expresar; reproducir; reflejar)
    vertalen; translateren; vertolken; overzetten
    • vertalen verbo (vertaal, vertaalt, vertaalde, vertaalden, vertaald)
    • translateren verbo
    • vertolken verbo (vertolk, vertolkt, vertolkte, vertolkten, vertolkt)
    • overzetten verbo (zet over, zette over, zetten over, overgezet)
  4. interpretar (personificar; encarnar; caracterizar; )
    verpersonificeren; uitbeelden; verbeelden; vertolken
    • uitbeelden verbo (beeld uit, beeldt uit, beeldde uit, beeldden uit, uitgebeeld)
    • verbeelden verbo (verbeeld, verbeeldt, verbeeldde, verbeeldden, verbeeld)
    • vertolken verbo (vertolk, vertolkt, vertolkte, vertolkten, vertolkt)
  5. interpretar (hacer teatro; jugar; actuar; poner en escena)
    acteren; toneelspelen
    • acteren verbo (acteer, acteert, acteerde, acteerden, geacteerd)
    • toneelspelen verbo (speel toneel, speelt toneel, speelde toneel, speelden toneel, toneelgespeeld)
  6. interpretar (hacer de intérprete)
    tolken
    • tolken verbo (tolk, tolkt, tolkte, tolkten, getolkt)
  7. interpretar (describir; reflejar; expresar; reproducir; hacerse eco de)
    beschrijven; weergeven
    • beschrijven verbo (beschrijf, beschrijft, beschreef, beschrijfden, beschreven)
    • weergeven verbo (geef weer, geeft weer, gaf weer, gaven weer, weergegeven)
  8. interpretar (explicar; exponer; detallar; )
    uitleggen; verduidelijken; uiteenzetten; ontvouwen
    • uitleggen verbo (leg uit, legt uit, legde uit, legden uit, uitgelegd)
    • verduidelijken verbo (verduidelijk, verduidelijkt, verduidelijkte, verduidelijkten, verduidelijkt)
    • uiteenzetten verbo (zet uiteen, zette uiteen, zetten uiteen, uiteengezet)
    • ontvouwen verbo (ontvouw, ontvouwt, ontvouwde, ontvouwden, ontvouwd)
  9. interpretar (actuar; hacer teatro; interpretar un papel teatral)
    dramatiseren
    • dramatiseren verbo (dramatiseer, dramatiseert, dramatiseerde, dramatiseerden, gedramatiseerd)
  10. interpretar (denotar; explicar; indicar; )
    duiden
    • duiden verbo (duid, duidt, duidde, duidden, geduid)
  11. interpretar (aclararse; explicar; desplegar; )
    verduidelijken; nader verklaren; toelichten; uiteenzetten; uitleggen
    • verduidelijken verbo (verduidelijk, verduidelijkt, verduidelijkte, verduidelijkten, verduidelijkt)
    • nader verklaren verbo (verklaar nader, verklaart nader, verklaarde nader, verklaarden nader, nader verklaard)
    • toelichten verbo (licht toe, lichtte toe, lichtten toe, toegelicht)
    • uiteenzetten verbo (zet uiteen, zette uiteen, zetten uiteen, uiteengezet)
    • uitleggen verbo (leg uit, legt uit, legde uit, legden uit, uitgelegd)

Conjugaciones de interpretar:

presente
  1. interpreto
  2. interpretas
  3. interpreta
  4. interpretamos
  5. interpretáis
  6. interpretan
imperfecto
  1. interpretaba
  2. interpretabas
  3. interpretaba
  4. interpretábamos
  5. interpretabais
  6. interpretaban
indefinido
  1. interpreté
  2. interpretaste
  3. interpretó
  4. interpretamos
  5. interpretasteis
  6. interpretaron
fut. de ind.
  1. interpretaré
  2. interpretarás
  3. interpretará
  4. interpretaremos
  5. interpretaréis
  6. interpretarán
condic.
  1. interpretaría
  2. interpretarías
  3. interpretaría
  4. interpretaríamos
  5. interpretaríais
  6. interpretarían
pres. de subj.
  1. que interprete
  2. que interpretes
  3. que interprete
  4. que interpretemos
  5. que interpretéis
  6. que interpreten
imp. de subj.
  1. que interpretara
  2. que interpretaras
  3. que interpretara
  4. que interpretáramos
  5. que interpretarais
  6. que interpretaran
miscelánea
  1. ¡interpreta!
  2. ¡interpretad!
  3. ¡no interpretes!
  4. ¡no interpretéis!
  5. interpretado
  6. interpretando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Translation Matrix for interpretar:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
overbrengen delación; denuncia
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
acteren actuar; hacer teatro; interpretar; jugar; poner en escena fingir; hacer teatro; interpretar un papel
beschrijven describir; expresar; hacerse eco de; interpretar; reflejar; reproducir contar; definir; describir; detallar; escribir en; explicar; exponer; hacer un boceto; narrar
dramatiseren actuar; hacer teatro; interpretar; interpretar un papel teatral
duiden certificar; declarar; denotar; explicar; indicar; interpretar; manifestar
interpreteren interpretar
nader verklaren aclarar; aclararse; certificar; desdoblar; desplegar; detallar; explicar; explicarse mejor; interpretar
ontvouwen aclarar; declarar; desplegar; detallar; elucidar; explicar; exponer; ilustrar; interpretar; manifestar; poner en claro desplegar
overbrengen interpretar; traducir comunicar; transferir; transmitir
overzetten expresar; hacerse eco de; interpretar; reflejar; reproducir; traducir transferir; transponer; trasladar; trasvasar
toelichten aclarar; aclararse; certificar; desdoblar; desplegar; detallar; explicar; explicarse mejor; interpretar aclarar; esclarecer; explicar
tolken hacer de intérprete; interpretar interpretación
toneelspelen actuar; hacer teatro; interpretar; jugar; poner en escena actuar; fingir; hacer teatro; interpretar un papel; interpretar un papel teatral
translateren expresar; hacerse eco de; interpretar; reflejar; reproducir; traducir
uitbeelden caracterizar; encarnar; expresar; imitar; interpretar; personificar; pintar
uiteenzetten aclarar; aclararse; certificar; declarar; desdoblar; desplegar; detallar; elucidar; explicar; explicarse mejor; exponer; ilustrar; interpretar; manifestar; poner en claro apartar; contar; exponer; narrar
uitleggen aclarar; aclararse; certificar; declarar; desdoblar; desplegar; detallar; elucidar; explicar; explicarse mejor; exponer; ilustrar; interpretar; manifestar; poner en claro aclarar; explicar
verbeelden caracterizar; encarnar; expresar; imitar; interpretar; personificar; pintar
verduidelijken aclarar; aclararse; certificar; declarar; desdoblar; desplegar; detallar; elucidar; explicar; explicarse mejor; exponer; ilustrar; interpretar; manifestar; poner en claro aclarar; esclarecer; explicar
verpersonificeren caracterizar; encarnar; expresar; imitar; interpretar; personificar; pintar
vertalen expresar; hacerse eco de; interpretar; reflejar; reproducir; traducir
vertolken caracterizar; encarnar; expresar; hacerse eco de; imitar; interpretar; personificar; pintar; reflejar; reproducir; traducir apagar; caracterizar; decir; desembrollar; desenmarañar; desentrañar; deshilarse; dictar; escoger; expresar; hablar; parlar; pronunciarse
weergeven describir; expresar; hacerse eco de; interpretar; reflejar; reproducir presentar; representar; ver; visualizar

Sinónimos de "interpretar":


Wiktionary: interpretar

interpretar
verb
  1. opvatten als
  2. uitleggen of opvatten
  3. vertalen, het van de ene taal omzetten in een andere taal

Cross Translation:
FromToVia
interpretar opvoeren perform — to do something in front of an audience
interpretar interpreteren; verklaren interpréter — désuet|fr traduire d’une langue en une autre.

Traducciones automáticas externas:

Traducciones relacionadas de interpretar