Resumen
Neerlandés a alemán:   más información...
  1. disputeren:


Neerlandés

Traducciones detalladas de disputeren de neerlandés a alemán

disputeren:

disputeren verbo (disputeer, disputeert, disputeerde, disputeerden, gedisputeerd)

  1. disputeren (redetwisten; twisten; argumenteren)
    streiten; debattieren; sichzanken; argumentieren
    • streiten verbo (streite, streitest, streitet, stritt, strittet, gestritten)
    • debattieren verbo (debattiere, debattierst, debattiert, debattierte, debattiertet, debattiert)
    • sichzanken verbo
    • argumentieren verbo (argumentiere, argumentierst, argumentiert, argumentierte, argumentiertet, argumentiert)

Conjugaciones de disputeren:

o.t.t.
  1. disputeer
  2. disputeert
  3. disputeert
  4. disputeren
  5. disputeren
  6. disputeren
o.v.t.
  1. disputeerde
  2. disputeerde
  3. disputeerde
  4. disputeerden
  5. disputeerden
  6. disputeerden
v.t.t.
  1. heb gedisputeerd
  2. hebt gedisputeerd
  3. heeft gedisputeerd
  4. hebben gedisputeerd
  5. hebben gedisputeerd
  6. hebben gedisputeerd
v.v.t.
  1. had gedisputeerd
  2. had gedisputeerd
  3. had gedisputeerd
  4. hadden gedisputeerd
  5. hadden gedisputeerd
  6. hadden gedisputeerd
o.t.t.t.
  1. zal disputeren
  2. zult disputeren
  3. zal disputeren
  4. zullen disputeren
  5. zullen disputeren
  6. zullen disputeren
o.v.t.t.
  1. zou disputeren
  2. zou disputeren
  3. zou disputeren
  4. zouden disputeren
  5. zouden disputeren
  6. zouden disputeren
diversen
  1. disputeer!
  2. disputeert!
  3. gedisputeerd
  4. disputerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for disputeren:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
argumentieren argumenteren; disputeren; redetwisten; twisten argumenteren; beredeneren; redeneren
debattieren argumenteren; disputeren; redetwisten; twisten bediscussiëren; bepraten; bespreken; debatteren; discussiëren; doorpraten; doorspreken; praten over
sichzanken argumenteren; disputeren; redetwisten; twisten kiften; kijven; krakelen; ruzie maken; ruziën; twisten
streiten argumenteren; disputeren; redetwisten; twisten bakkeleien; bekampen; bestrijden; bevechten; duelleren; harrewarren; in de clinch liggen; kampen; kibbelen; kiften; kijven; knokken; krakelen; matten; ruzie hebben; ruzie maken; ruziën; strijd voeren; strijden; twisten; vechten