Noun | Traducciones relacionadas | Other Translations |
glue
|
|
kit; kleefmiddel; kleefpasta; kleefstof; lijm; plak; plakmiddel; plaksel
|
stick
|
|
baton; hakhout; hockeystick; knoet; knuppel; loot; phylum; pook; schacht; slaghout; staaf; staf; stam; stang; stok; takje; twijg; versnellingshandel
|
Verb | Traducciones relacionadas | Other Translations |
glue
|
aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aaneenplakken; kleven; klitten; plakken; vastplakken
|
aan elkaar kleven; aaneenplakken; hechten; iets vastkleven; kitten; kleven; klitten; lijmen; opplakken; plakken; vasthechten; vastkleven; vastlijmen; vastplakken
|
glue together
|
aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aaneenplakken; kleven; klitten; plakken; vastplakken
|
aan elkaar kleven; aan elkaar plakken; aaneen plakken; aaneenplakken; hechten; klitten; lijmen; opplakken; plakken; vasthechten; vastkleven; vastlijmen; vastplakken
|
patch
|
aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aaneenplakken; kleven; klitten; plakken; vastplakken
|
aaneenplakken; klitten; plakken; vastlijmen; verstellen
|
stick
|
aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aaneenplakken; kleven; klitten; plakken; vastplakken
|
aan elkaar kleven; aaneenplakken; blijven hangen; blijven steken; graaien; grijpen; grissen; haperen; iets vastkleven; jatten; kleven; klitten; lijmen; omhoogzitten; op hetzelfde niveau blijven; pikken; plakken; samenplakken; snaaien; stagneren; stokken; vast blijven hangen; vastkleven; vastkoeken; vastlijmen; vastlopen; vastplakken; wegkapen
|
stick together
|
aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aaneenplakken; kleven; klitten; plakken; vastplakken
|
aan elkaar kleven; aaneenplakken; klitten; lijmen; plakken; samenplakken; vastkleven; vastlijmen; vastplakken
|