Resumen
Neerlandés a inglés:   más información...
  1. ingrijpend:
  2. ingrijpen:
  3. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de ingrijpend de neerlandés a inglés

ingrijpend:

ingrijpend adj.

  1. ingrijpend

Translation Matrix for ingrijpend:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
radical etymon; radicaal; stam; stamvorm
AdjectiveTraducciones relacionadasOther Translations
radical ingrijpend extreem links; extremistisch; extremistische; radicaal; radicale; radikaal; volkomen
thorough ingrijpend absoluut; degelijk; diepgaand; diepgravend; fundamenteel; gefundeerd; grondig; helemaal; ideaal; in het geheel; niet oppervlakkig; onderbouwd; perfect; totaal; volkomen; volleerd; volmaakt; wezenlijk; zorgvuldig

Palabras relacionadas con "ingrijpend":

  • ingrijpender, ingrijpendere, ingrijpendst, ingrijpendste

Wiktionary: ingrijpend

ingrijpend
adjective
  1. Complete; thorough; full; with great attention to detail

ingrijpend forma de ingrijpen:

ingrijpen verbo (grijp in, grijpt in, greep in, grepen in, ingegrepen)

  1. ingrijpen (tussenbeide komen; interfereren; interveniëren; )
    to interfere; to intervene; to intercede; to interrupt; to step in; to come between; to butt in
    • interfere verbo (interferes, interfered, interfering)
    • intervene verbo (intervenes, intervened, intervening)
    • intercede verbo (intercedes, interceded, interceding)
    • interrupt verbo (interrupts, interrupted, interrupting)
    • step in verbo (steps in, stepped in, stepping in)
    • come between verbo (comes between, came between, coming between)
    • butt in verbo (butts in, butted in, butting in)
    to mediate
    – act between parties with a view to reconciling differences 1
    • mediate verbo (mediates, mediated, mediating)
      • He mediated a settlement1
  2. ingrijpen (toetasten; toegrijpen; zich bedienen; grijpen; aanpakken)
    to seize; to serve oneself; to take; to fall to; to dive in
    • seize verbo (seizes, seized, seizing)
    • serve oneself verbo (serves oneself, served oneself, serving oneself)
    • take verbo (takes, took, taking)
    • fall to verbo (falls to, fell to, falling to)
    • dive in verbo (dives in, dived in, diving in)

Conjugaciones de ingrijpen:

o.t.t.
  1. grijp in
  2. grijpt in
  3. grijpt in
  4. grijpen in
  5. grijpen in
  6. grijpen in
o.v.t.
  1. greep in
  2. greep in
  3. greep in
  4. grepen in
  5. grepen in
  6. grepen in
v.t.t.
  1. heb ingegrepen
  2. hebt ingegrepen
  3. heeft ingegrepen
  4. hebben ingegrepen
  5. hebben ingegrepen
  6. hebben ingegrepen
v.v.t.
  1. had ingegrepen
  2. had ingegrepen
  3. had ingegrepen
  4. hadden ingegrepen
  5. hadden ingegrepen
  6. hadden ingegrepen
o.t.t.t.
  1. zal ingrijpen
  2. zult ingrijpen
  3. zal ingrijpen
  4. zullen ingrijpen
  5. zullen ingrijpen
  6. zullen ingrijpen
o.v.t.t.
  1. zou ingrijpen
  2. zou ingrijpen
  3. zou ingrijpen
  4. zouden ingrijpen
  5. zouden ingrijpen
  6. zouden ingrijpen
diversen
  1. grijp in!
  2. grijpt in!
  3. ingegrepen
  4. ingrijpend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for ingrijpen:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
interrupt IRQ; interrupt; interruptaanvraag
take baat; gewin; profijt; winst
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
butt in bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; tussenbeide komen; tussenkomen in de rede vallen; interrumperen; onderbreken
come between bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; tussenbeide komen; tussenkomen
dive in aanpakken; grijpen; ingrijpen; toegrijpen; toetasten; zich bedienen induiken
fall to aanpakken; grijpen; ingrijpen; toegrijpen; toetasten; zich bedienen behoren; ten deel vallen; toebehoren; toekomen; toevallen
intercede bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; tussenbeide komen; tussenkomen in de rede vallen; interrumperen; onderbreken
interfere bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; tussenbeide komen; tussenkomen bemoeien; inmengen; mengen
interrupt bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; tussenbeide komen; tussenkomen in de rede vallen; interrumperen; onderbreken; storen
intervene bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; tussenbeide komen; tussenkomen bemoeien; inmengen; mengen
mediate bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; tussenbeide komen; tussenkomen afdingen; afpingelen; bemiddelen; marchanderen; middelen; onderhandelen; pingelen; sjacheren; tegengestelden verenigen; tussenkomen; zinnen op
seize aanpakken; grijpen; ingrijpen; toegrijpen; toetasten; zich bedienen aanhouden; aanklampen; arresteren; beetgrijpen; beetpakken; bemachtigen; betrappen; bevangen; buitmaken; confisqueren; eigen maken; gevangennemen; graaien; grijpen; grissen; iets bemachtigen; in beslag nemen; inrekenen; jatten; klauwen; klemmen; knellen; kopen; omklemmen; oppakken; pakken; pikken; snaaien; snappen; te pakken krijgen; vangen; vastklampen; vastpakken; vatten; verbeurdverklaren; verkrijgen; veroveren; verstrikken; verwerven; wegkapen
serve oneself aanpakken; grijpen; ingrijpen; toegrijpen; toetasten; zich bedienen
step in bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; tussenbeide komen; tussenkomen bemoeien; inmengen; mengen
take aanpakken; grijpen; ingrijpen; toegrijpen; toetasten; zich bedienen aangrijpen; aannemen; aanvaarden; aanwenden; accepteren; achteroverdrukken; afhalen; afnemen; benemen; benutten; bezetten; bezigen; cadeau aannemen; gappen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; innemen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; medicijn innemen; meenemen; naartoe brengen; nemen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; ophalen; pakken; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toepassen; toeëigenen; utiliseren; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; verstouwen; verstuwen; vervreemden; weghalen; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken

Wiktionary: ingrijpen

ingrijpen
verb
  1. zich beslissend mengen in het verloop van iets
ingrijpen
verb
  1. to come between, or to be between, persons or things