Resumen
Neerlandés a inglés:   más información...
  1. marchanderen:
  2. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de marchanderen de neerlandés a inglés

marchanderen:

marchanderen verbo (marchandeer, marchandeert, marchandeerde, marchandeerden, gemarchandeerd)

  1. marchanderen (onderhandelen; afdingen; pingelen; sjacheren; afpingelen)
    to negotiate; negociate
    – discuss the terms of an arrangement 1
    • negotiate verbo (negotiates, negotiated, negotiating)
      • They negotiated the sale of the house1
    • negociate verbo
    to bargain; to haggle
    • bargain verbo (bargains, bargained, bargaining)
    • haggle verbo (haggles, haggled, haggling)
    to mediate
    – act between parties with a view to reconciling differences 1
    • mediate verbo (mediates, mediated, mediating)
      • He mediated a settlement1

Conjugaciones de marchanderen:

o.t.t.
  1. marchandeer
  2. marchandeert
  3. marchandeert
  4. marchanderen
  5. marchanderen
  6. marchanderen
o.v.t.
  1. marchandeerde
  2. marchandeerde
  3. marchandeerde
  4. marchandeerden
  5. marchandeerden
  6. marchandeerden
v.t.t.
  1. heb gemarchandeerd
  2. hebt gemarchandeerd
  3. heeft gemarchandeerd
  4. hebben gemarchandeerd
  5. hebben gemarchandeerd
  6. hebben gemarchandeerd
v.v.t.
  1. had gemarchandeerd
  2. had gemarchandeerd
  3. had gemarchandeerd
  4. hadden gemarchandeerd
  5. hadden gemarchandeerd
  6. hadden gemarchandeerd
o.t.t.t.
  1. zal marchanderen
  2. zult marchanderen
  3. zal marchanderen
  4. zullen marchanderen
  5. zullen marchanderen
  6. zullen marchanderen
o.v.t.t.
  1. zou marchanderen
  2. zou marchanderen
  3. zou marchanderen
  4. zouden marchanderen
  5. zouden marchanderen
  6. zouden marchanderen
diversen
  1. marchandeer!
  2. marchandeert!
  3. gemarchandeerd
  4. marchanderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for marchanderen:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
bargain aanbieding; afpingelarij; deal; knibbelarij; koopje; marchandering; onderhandeling; speciale aanbieding; spotkoopje; transactie; zaak
haggle marchandering; onderhandeling
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
bargain afdingen; afpingelen; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren afdingen; dingen
haggle afdingen; afpingelen; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren afdingen; beknibbelen; dingen; knibbelen; knijpen; schrapen
mediate afdingen; afpingelen; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; middelen; tegengestelden verenigen; tussenbeide komen; tussenkomen; zinnen op
negociate afdingen; afpingelen; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren bemiddelen; incalculeren; tussenkomen; verdisconteren
negotiate afdingen; afpingelen; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren bemiddelen; incalculeren; tussenkomen; verdisconteren

Wiktionary: marchanderen


Cross Translation:
FromToVia
marchanderen haggle; horse-trade schachernabwertend: in Abwägung gewinnsüchtiger Interessen sowie dem kleinlichen, hartnäckigen Streben nach dem größtmöglichen Vorteil, Preise beziehungsweise geschäftliche Abmachungen unlauter vereinbaren
marchanderen bargain; haggle marchander — (sens 1)

Traducciones automáticas externas: