Resumen
Neerlandés a inglés:   más información...
  1. opsporen:
  2. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de opsporen de neerlandés a inglés

opsporen:

opsporen verbo (spoor op, spoort op, spoorde op, spoorden op, opgespoord)

  1. opsporen (ontwaren; ontdekken)
    to reveal; to detect; to spot
    • reveal verbo (reveals, revealed, revealing)
    • detect verbo (detects, detected, detecting)
    • spot verbo (spots, spotted, spotting)
    to discover
    – discover or determine the existence, presence, or fact of 1
    • discover verbo (discovers, discovered, discovering)
  2. opsporen (traceren; lokaliseren; vinden)
    to trace; to localize; to locate; to localise
    • trace verbo (traces, traced, tracing)
    • localize verbo, americano (localizes, localized, localizing)
    • locate verbo (locates, located, locating)
    • localise verbo, británico

Conjugaciones de opsporen:

o.t.t.
  1. spoor op
  2. spoort op
  3. spoort op
  4. sporen op
  5. sporen op
  6. sporen op
o.v.t.
  1. spoorde op
  2. spoorde op
  3. spoorde op
  4. spoorden op
  5. spoorden op
  6. spoorden op
v.t.t.
  1. heb opgespoord
  2. hebt opgespoord
  3. heeft opgespoord
  4. hebben opgespoord
  5. hebben opgespoord
  6. hebben opgespoord
v.v.t.
  1. had opgespoord
  2. had opgespoord
  3. had opgespoord
  4. hadden opgespoord
  5. hadden opgespoord
  6. hadden opgespoord
o.t.t.t.
  1. zal opsporen
  2. zult opsporen
  3. zal opsporen
  4. zullen opsporen
  5. zullen opsporen
  6. zullen opsporen
o.v.t.t.
  1. zou opsporen
  2. zou opsporen
  3. zou opsporen
  4. zouden opsporen
  5. zouden opsporen
  6. zouden opsporen
en verder
  1. ben opgespoord
  2. bent opgespoord
  3. is opgespoord
  4. zijn opgespoord
  5. zijn opgespoord
  6. zijn opgespoord
diversen
  1. spoor op!
  2. spoort op!
  3. opgespoord
  4. opsporend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for opsporen:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
spot moesje; nop; plekje; puist; pukkel; reclamespot; smet; spat; spatje; spot; stip; stipje; stippel; vlek; vlekje
trace flinter; floers; klein beetje; schijntje; snufje; vleugje; waas; zweem; zweempje
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
detect ontdekken; ontwaren; opsporen
discover ontdekken; ontwaren; opsporen aantreffen; achterhalen; ontdekken; te weten komen; tegenkomen; vinden
localise lokaliseren; opsporen; traceren; vinden
localize lokaliseren; opsporen; traceren; vinden
locate lokaliseren; opsporen; traceren; vinden bijzetten; neerzetten; plaatsen; situeren; vinden; zetten; zich afspelen
reveal ontdekken; ontwaren; opsporen bloot leggen; klikken; ontpoppen als; ontsluieren; openbaren; reveleren; verklappen; verklikken; verlinken; verraden; zich uiten
spot ontdekken; ontwaren; opsporen
trace lokaliseren; opsporen; traceren; vinden calqueren; checken; met pen overtekenen; nagaan; natrekken; overtrekken; traceren; verifiëren

Wiktionary: opsporen

opsporen
noun
  1. act of tracing
verb
  1. to follow the trail of something