Neerlandés

Traducciones detalladas de klem de neerlandés a español

klem:

klem adj.

  1. klem (in de knel)

klem [de ~] sustantivo

  1. de klem (klemhaak)
    la presilla; el cepo; el gancho; la clavija; el garfio; el barrilete; la brazadera
  2. de klem (pin; pen)
    la clavija; la punzón; la aguja; la espiga
  3. de klem (tang)
    el alicate; la tenaza

Translation Matrix for klem:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
aguja klem; pen; pin haring; keer; keg; keil; kentering; naald; ombuiging; omkeer; ommekeer; ommezwaai; omslag; pin; speld; spoorwegwissel; tentharing; wig; wijzer; wissel
alicate klem; tang
barrilete klem; klemhaak tonnetje; vaatje
brazadera klem; klemhaak klamp; knijp; mijt
cepo klem; klemhaak klamp; knijp; mijt; offerblok; offerbus; voetangel; voetijzer; wielklem
clavija klem; klemhaak; pen; pin beurs; borgmoer; geldstuk; klamp; klinknagel; knijp; knip; mijt; munt; muntstuk; nagel; penning; pin; portefeuille; portemonnaie; portemonnee; speld; spie; spijker; veiligheidspal; veiligheidsspeld; zekerheidspen
espiga klem; pen; pin aar; ballpoint; balpen; geldstuk; korenaar; munt; muntstuk; pen; penning; pin; speld
gancho klem; klemhaak aanbrenger; aanlokker; haak; haakje; klantenlokker; kram; ophanghaak; ophanghaakje; runner; spanhaak; stoepier; tekenhaak; wielklem
garfio klem; klemhaak haak; kram; ophanghaak; tekenhaak
presilla klem; klemhaak klamp; knijp; mijt
punzón klem; pen; pin drevel; els; elsbes; etsnaald; graveernaald; graveerpen; graveerstift; pons; priem
tenaza klem; tang
ModifierTraducciones relacionadasOther Translations
atascado in de knel; klem

Palabras relacionadas con "klem":


Wiktionary: klem

klem
noun
  1. een werktuig waarin iets door samendrukken bijeengehouden of vastgezet kan worden

Cross Translation:
FromToVia
klem tétanos; tétano WundstarrkrampfMedizin: bakterielle, meldepflichtige Wundinfektionskrankheit von dem Bakterium Clostridium tetani hervorgerufen
klem énfasis emphaseaffectation pompeux dans le discours ou dans le débit.

klem forma de klemmen:

Conjugaciones de klemmen:

o.t.t.
  1. klem
  2. klemt
  3. klemt
  4. klemmen
  5. klemmen
  6. klemmen
o.v.t.
  1. klemde
  2. klemde
  3. klemde
  4. klemden
  5. klemden
  6. klemden
v.t.t.
  1. heb geklemd
  2. hebt geklemd
  3. heeft geklemd
  4. hebben geklemd
  5. hebben geklemd
  6. hebben geklemd
v.v.t.
  1. had geklemd
  2. had geklemd
  3. had geklemd
  4. hadden geklemd
  5. hadden geklemd
  6. hadden geklemd
o.t.t.t.
  1. zal klemmen
  2. zult klemmen
  3. zal klemmen
  4. zullen klemmen
  5. zullen klemmen
  6. zullen klemmen
o.v.t.t.
  1. zou klemmen
  2. zou klemmen
  3. zou klemmen
  4. zouden klemmen
  5. zouden klemmen
  6. zouden klemmen
en verder
  1. is geklemd
diversen
  1. klem!
  2. klemt!
  3. geklemd
  4. klemmend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for klemmen:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
agarrar aangrijpen; aanklampen; aanpakken; aanvatten; beetnemen; beetpakken; greep; vastpakken
enganchar vasthaken
escurrir afdruipen; afdruppelen; uitdruipen; uitdruppelen
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
abrazarse a klemmen; knellen; omklemmen klampen
agarrar klemmen; knellen; omklemmen aangrijpen; aanklampen; aanpakken; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; binden; boeien; graaien; grabbelen; grijpen; inhaken; ketenen; klauwen; kluisteren; ontroeren; pakken; snuffelen; vangen; vastgrijpen; vastklampen; vastnemen; vastpakken; vatten; verneuken; verstrikken
agarrotarse klemmen; knellen; omklemmen verstarren; verstenen; verstijven
atrancar klemmen; knellen; omklemmen
clavar con alfileres klemmen; knellen; omklemmen pinnen; spelden
darse por aludido klemmen; knellen; omklemmen
encajar klemmen; knellen; omklemmen aanpraten; aansmeren; bijpassen; deponeren; ineenschuiven; inpassen; leggen; neerleggen; onderuit halen; passen; passen in; plaatsen; zetten
enganchar klemmen; knellen; omklemmen aanhaken; aanhangen; aankoppelen; haken; hechten; krammen; lijmen; met een kram vastmaken; opplakken; ronselen; vasthaken; vasthechten; vastkoppelen; vastlijmen; vastplakken; voorspannen
escurrir klemmen; knellen; omklemmen afgieten; droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen; met iemand worstelen; uitwringen; worstelen; wringen
estrechar klemmen; knellen; omklemmen insnoeren; klampen; vernauwen; versmallen
estrujar klemmen; knellen; omklemmen bedenken; comprimeren; fantaseren; fijnmaken; kreukelen; kreuken; leegknijpen; persen; platdrukken; samendrukken; samenpersen; uitdenken; uitpersen; verbrijzelen; verdichten; verfromfraaien; verfrommelen; vergruizen; verkreukelen; vermorzelen; verpletteren; verzinnen; voorwenden
pillar klemmen; knellen; omklemmen beroven; betrappen; graaien; grabbelen; leeghalen; leegplunderen; plunderen; roven; snappen; snuffelen; uitknijpen; uitpersen; uitplunderen; uitzuigen
retorcer klemmen; knellen; omklemmen met iemand worstelen; uitwringen; verwringen; worstelen; wriggelen; wrikken; wringen
sujetar en klemmen; knellen; omklemmen

Palabras relacionadas con "klemmen":


Wiktionary: klemmen


Cross Translation:
FromToVia
klemmen exprimir; apretar squeeze — to apply pressure to from two or more sides at once
klemmen pinchar; pellizcar; pinzar; coger con pinzas; apretar pincerserrer fortement avec une pince, avec des tenailles ou autres instruments semblables.

Traducciones automáticas externas:

Traducciones relacionadas de klem