Resumen


Neerlandés

Traducciones detalladas de uitgescheiden de neerlandés a español

uitgescheiden:

uitgescheiden adj.

  1. uitgescheiden (opgehouden; gestopt)
    parado; dejado; cesado

Translation Matrix for uitgescheiden:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
parado werkeloze; werkloze
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
dejado opzijzetten
ModifierTraducciones relacionadasOther Translations
cesado gestopt; opgehouden; uitgescheiden
dejado gestopt; opgehouden; uitgescheiden afgezet; afgezonderd; desolaat; eenzaam; flodderig; nonchalant; slobberig; slodderig; verlaten
parado gestopt; opgehouden; uitgescheiden langzaam; sloom; stilstaand; traag; werkeloos; werkloos

uitscheiden:

uitscheiden verbo (scheid uit, scheidt uit, scheidde uit, scheidden uit, uitgescheiden)

  1. uitscheiden (ermee uitscheiden; ophouden; stoppen; opgeven; staken)
  2. uitscheiden (lozen; afvoeren; afscheiden; uitstoten; uitwerpen)

Conjugaciones de uitscheiden:

o.t.t.
  1. scheid uit
  2. scheidt uit
  3. scheidt uit
  4. scheiden uit
  5. scheiden uit
  6. scheiden uit
o.v.t.
  1. scheidde uit
  2. scheidde uit
  3. scheidde uit
  4. scheidden uit
  5. scheidden uit
  6. scheidden uit
v.t.t.
  1. heb uitgescheiden
  2. hebt uitgescheiden
  3. heeft uitgescheiden
  4. hebben uitgescheiden
  5. hebben uitgescheiden
  6. hebben uitgescheiden
v.v.t.
  1. had uitgescheiden
  2. had uitgescheiden
  3. had uitgescheiden
  4. hadden uitgescheiden
  5. hadden uitgescheiden
  6. hadden uitgescheiden
o.t.t.t.
  1. zal uitscheiden
  2. zult uitscheiden
  3. zal uitscheiden
  4. zullen uitscheiden
  5. zullen uitscheiden
  6. zullen uitscheiden
o.v.t.t.
  1. zou uitscheiden
  2. zou uitscheiden
  3. zou uitscheiden
  4. zouden uitscheiden
  5. zouden uitscheiden
  6. zouden uitscheiden
en verder
  1. ben uitgescheiden
  2. bent uitgescheiden
  3. is uitgescheiden
  4. zijn uitgescheiden
  5. zijn uitgescheiden
  6. zijn uitgescheiden
diversen
  1. scheid uit!
  2. scheidt uit!
  3. uitgescheiden
  4. uitscheidend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

uitscheiden [znw.] sustantivo

  1. uitscheiden (eindigen; ophouden; staken; kappen; afhaken)
    la finalización; la conclusión

Translation Matrix for uitscheiden:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
conclusión afhaken; eindigen; kappen; ophouden; staken; uitscheiden beëindiging; conclusie; einde; eindsom; gevolgtrekking; slot; slotbeschouwing; slotsom; sluiting
echar weggooien
finalización afhaken; eindigen; kappen; ophouden; staken; uitscheiden afbouwen; beëindiging; completering; conclusie; einde; slot; slotbeschouwing; sluiting; voltooiing
parar verblijven
terminar afmaken; afwerken; afwikkelen; uitpraten; uitpraten tot het eind; uitspreken; zaakafwikkeling
verter inschenken; leeggieten; uitgieten
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
abandonar ermee uitscheiden; opgeven; ophouden; staken; stoppen; uitscheiden aangeven; afbreken; afhaken; afkijken; afreizen; afvallen; afzeggen; afzien van; afzien van rechtsvervolging; declareren; doodgaan; eruitstappen; heengaan; in de steek laten; inschrijven; inslapen; intekenen; loskrijgen; losmaken; lostornen; ontslapen; opgeven; ophouden; overlijden; seponeren; spieken; sterven; stoppen; tornen; uithalen; uittrekken; verdwijnen; verlaten; verscheiden; vertrekken; wegreizen; wegtrekken
desembarazarse de afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen
deshacerse de afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen afschaffen; afstoten; bergen; eraf duwen; ontdoen; opruimen; van de hand doen; zich van iets ontdoen
echar afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen afdanken; bannen; begeleiden; bezweren; bijgieten; doneren; ecarteren; geven; gieten; gunnen; gunst verlenen; ingieten; inschenken; intappen; leiden; meevoeren; ontheffen; ontslaan; opsturen; posten; schenken; serveren; smijten; sturen; tappen; toezenden; uitbannen; uitstorten; uitstoten; uitsturen; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verhuizen; verjagen; verkassen; verzenden; voeren; weggooien; wegjagen; wegsmijten; wegsturen; wegzenden
emitir afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen afkondigen; bekendmaken; emitteren; laten zien; omroepen; opsturen; posten; proclameren; programma uitzenden; rondstralen; sturen; tevoorschijn brengen; tevoorschijn halen; toezenden; uitgeven; uitstralen; uitzenden; verzenden; wegsturen; wegzenden; zenden
empatar ermee uitscheiden; opgeven; ophouden; staken; stoppen; uitscheiden gelijkspelen; gelijkstaan; quitte spelen
excretar ermee uitscheiden; opgeven; ophouden; staken; stoppen; uitscheiden
parar ermee uitscheiden; opgeven; ophouden; staken; stoppen; uitscheiden afhaken; afkijken; afsluiten; afvallen; afwenden; afwentelen; afweren; afzeggen; afzetten; afzien van; beëindigen; doen stoppen; dwarsbomen; dwarsliggen; een einde maken aan; eindigen; ergens zijn; eruitstappen; halt houden; opgeven; ophouden; pareren; remmen; spieken; stilzetten; stoppen; stopzetten; tegenhouden; tegenwerken; tot staan brengen; tot stilstand brengen; weghouden; weren; zich ophouden
prescendir de ermee uitscheiden; opgeven; ophouden; staken; stoppen; uitscheiden
renunciar a ermee uitscheiden; opgeven; ophouden; staken; stoppen; uitscheiden afkeuren; afstemmen; afwijzen; afzweren; inschrijven; opgeven; overleveren; verstoten; verwerpen
suspender ermee uitscheiden; opgeven; ophouden; staken; stoppen; uitscheiden afblazen; afgelasten; afketsen; afkeuren; afstemmen; afwijzen; afzeggen; afzien van rechtsvervolging; blijven zitten; doubleren; kelderen; onderbreken; ricocheren; schorsen; seponeren; suspenderen; terugwijzen; verdagen; verweren; verwerpen; wegstemmen; weigeren; zakken
terminar ermee uitscheiden; opgeven; ophouden; staken; stoppen; uitscheiden afdoen; afkijken; afkrijgen; aflopen; afmaken; afronden; afsluiten; afwerken; beslissen; besluiten; beëindigen; completeren; doden; doodmaken; doodslaan; een einde maken aan; eindigen; erdoor jagen; in orde maken; klaarkrijgen; klaarmaken; klaren; laatste gedeelte afmaken; ledigen; leegdrinken; leeghalen; leegmaken; legen; liquideren; naar einde toewerken; ombrengen; opdrinken; opgebruiken; ophouden; opkrijgen; opmaken; oproken; perfectioneren; regelen; spieken; stoppen; ten einde lopen; teneindelopen; uitdrinken; uithebben; uitkrijgen; uitraken; van kant maken; vermoorden; vervolledigen; vervolmaken; volbrengen; volledig maken; volmaken; voltooien
verter afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen afdruipen; deponeren; doneren; droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen; geven; gieten op; gunnen; gunst verlenen; ingieten; leegstorten; lopen; neerleggen; opgieten; ruimen; schenken; sijpelen; stromen; uitdruppelen; vergieten; vloeien
OtherTraducciones relacionadasOther Translations
emitir uitkomen; uitstromen

Wiktionary: uitscheiden

uitscheiden
verb
  1. voortbrengen

Cross Translation:
FromToVia
uitscheiden dejar de; cesar; acabar; terminar cesser — Discontinuer, arrêter, finir, interrompre, terminer.