Resumen
Sinónimos en neerlandés:   más información...
  1. beloven:


Neerlandés

Sinónimos detallados de beloven en neerlandés

beloven:

beloven verbo (beloof, belooft, beloofde, beloofden, beloofd)

  1. beloven
    beloven; toezeggen
    • beloven verbo (beloof, belooft, beloofde, beloofden, beloofd)
    • toezeggen verbo (zeg toe, zegt toe, zegde toe, zegden toe, toegezegd)
  2. beloven
    – zeggen dat je hem iets zult geven of dat je iets voor hem zult doen 1
    beloven
    – zeggen dat je hem iets zult geven of dat je iets voor hem zult doen 1
    • beloven verbo (beloof, belooft, beloofde, beloofden, beloofd)
      • Ahmed heeft mij een horloge beloofd1

Conjugaciones de beloven:

o.t.t.
  1. beloof
  2. belooft
  3. belooft
  4. beloven
  5. beloven
  6. beloven
o.v.t.
  1. beloofde
  2. beloofde
  3. beloofde
  4. beloofden
  5. beloofden
  6. beloofden
v.t.t.
  1. heb beloofd
  2. hebt beloofd
  3. heeft beloofd
  4. hebben beloofd
  5. hebben beloofd
  6. hebben beloofd
v.v.t.
  1. had beloofd
  2. had beloofd
  3. had beloofd
  4. hadden beloofd
  5. hadden beloofd
  6. hadden beloofd
o.t.t.t.
  1. zal beloven
  2. zult beloven
  3. zal beloven
  4. zullen beloven
  5. zullen beloven
  6. zullen beloven
o.v.t.t.
  1. zou beloven
  2. zou beloven
  3. zou beloven
  4. zouden beloven
  5. zouden beloven
  6. zouden beloven
diversen
  1. beloof!
  2. belooft!
  3. beloofd
  4. belovend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Sinónimos alternativos de "beloven":


Definiciones relacionadas de "beloven":

  1. zeggen dat je hem iets zult geven of dat je iets voor hem zult doen1
    • Ahmed heeft mij een horloge beloofd1

Sinónimos relacionados de beloven