Resumen
Sinónimos en neerlandés:   más información...
  1. natellen:


Neerlandés

Sinónimos detallados de natellen en neerlandés

natellen:

natellen [znw.] sustantivo

  1. natellen
    natellen

natellen verbo (tel na, telt na, telde na, telden na, nageteld)

  1. natellen
    controleren; narekenen; natellen
    • controleren verbo (controleer, controleert, controleerde, controleerden, gecontroleerd)
    • narekenen verbo (reken na, rekent na, rekende na, rekenden na, nagerekend)
    • natellen verbo (tel na, telt na, telde na, telden na, nageteld)

Conjugaciones de natellen:

o.t.t.
  1. tel na
  2. telt na
  3. telt na
  4. tellen na
  5. tellen na
  6. tellen na
o.v.t.
  1. telde na
  2. telde na
  3. telde na
  4. telden na
  5. telden na
  6. telden na
v.t.t.
  1. heb nageteld
  2. hebt nageteld
  3. heeft nageteld
  4. hebben nageteld
  5. hebben nageteld
  6. hebben nageteld
v.v.t.
  1. had nageteld
  2. had nageteld
  3. had nageteld
  4. hadden nageteld
  5. hadden nageteld
  6. hadden nageteld
o.t.t.t.
  1. zal natellen
  2. zult natellen
  3. zal natellen
  4. zullen natellen
  5. zullen natellen
  6. zullen natellen
o.v.t.t.
  1. zou natellen
  2. zou natellen
  3. zou natellen
  4. zouden natellen
  5. zouden natellen
  6. zouden natellen
diversen
  1. tel na!
  2. telt na!
  3. nageteld
  4. natellend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze