Neerlandés

Sinónimos detallados de raam en neerlandés

raam:

raam [het ~] sustantivo

  1. het raam
    – uitsparing in muur met glas erin 1
    het raam
    – uitsparing in muur met glas erin 1
    • raam [het ~] sustantivo
      • ik keek door het raam naar buiten1
    het venster; de ruit; de vensterruit
  2. het raam
    – uitsparing in muur met glas erin 1
    het raam
    – uitsparing in muur met glas erin 1
    • raam [het ~] sustantivo
      • ik keek door het raam naar buiten1
  3. het raam
    het raam; het glas; het vensterglas; de ruit
  4. het raam
    – lijst van hout 1
    het kader; de rand; de omlijsting
    het raam
    – lijst van hout 1
    • raam [het ~] sustantivo
      • zij spande het kleed op een raam1
    de lijst
    – rand 1
    • lijst [de ~] sustantivo
      • om dit schilderij zit een mooie lijst1
  5. het raam
    – lijst van hout 1
    het raam
    – lijst van hout 1
    • raam [het ~] sustantivo
      • zij spande het kleed op een raam1

Palabras relacionadas con "raam":

  • ramen, raampje, raampjes

Sinónimos alternativos de "raam":


Definiciones relacionadas de "raam":

  1. lijst van hout1
    • zij spande het kleed op een raam1
  2. uitsparing in muur met glas erin1
    • ik keek door het raam naar buiten1

raam forma de ramen:

ramen verbo (raam, raamt, raamde, raamden, geraamd)

  1. ramen
    schatten; berekenen; ramen
    • schatten verbo (schat, schatte, schatten, geschat)
    • berekenen verbo (bereken, berekent, berekende, berekenden, berekend)
    • ramen verbo (raam, raamt, raamde, raamden, geraamd)
  2. ramen
    schatten; ramen; begroten
    • schatten verbo (schat, schatte, schatten, geschat)
    • ramen verbo (raam, raamt, raamde, raamden, geraamd)
    • begroten verbo (begroot, begrootte, begrootten, begroot)
  3. ramen
    schatten; beramen; ramen; taxeren
    • schatten verbo (schat, schatte, schatten, geschat)
    • beramen verbo (beraam, beraamt, beraamde, beraamden, beraamd)
    • ramen verbo (raam, raamt, raamde, raamden, geraamd)
    • taxeren verbo (taxeer, taxeert, taxeerde, taxeerden, getaxeerd)

Conjugaciones de ramen:

o.t.t.
  1. raam
  2. raamt
  3. raamt
  4. ramen
  5. ramen
  6. ramen
o.v.t.
  1. raamde
  2. raamde
  3. raamde
  4. raamden
  5. raamden
  6. raamden
v.t.t.
  1. heb geraamd
  2. hebt geraamd
  3. heeft geraamd
  4. hebben geraamd
  5. hebben geraamd
  6. hebben geraamd
v.v.t.
  1. had geraamd
  2. had geraamd
  3. had geraamd
  4. hadden geraamd
  5. hadden geraamd
  6. hadden geraamd
o.t.t.t.
  1. zal ramen
  2. zult ramen
  3. zal ramen
  4. zullen ramen
  5. zullen ramen
  6. zullen ramen
o.v.t.t.
  1. zou ramen
  2. zou ramen
  3. zou ramen
  4. zouden ramen
  5. zouden ramen
  6. zouden ramen
en verder
  1. is geraamd
  2. zijn geraamd
diversen
  1. raam!
  2. raamt!
  3. geraamd
  4. ramend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Palabras relacionadas con "ramen":


Sinónimos relacionados de raam